Pim van Splunteren
Humanitas Zaanstreek, Elly van Tol.
Bewerkt door Ruud Meijns
Officieel heet ik Willem Cornelis van Splunteren en ik ben geboren op 13 januari 1924 op het Molenpad nr. 74, nu Molenstraat, in Zaandam. Ik ben de 8ste in de rij van 12 kinderen.
Foto: De boerderij van Brinkman op Ameland 24 in 1900.
De familie Brinkman.
Mijn moeder is geboren op 25 februari 1886 en werd Guurtje genoemd. Op 25 oktober 1961 is zij op 75-jarige leeftijd overleden. Haar ouders woonden in Zaandam op Ameland 24. Haar vader was wethouder van Zaandam. Zij woonden op een boerderij en waren lid van de SDAP, dat nu de PVDA is. Mijn moeder had 3 broers en 3 zussen. Met hen hadden we weinig contact.
De familie van Splunteren.
Mijn vader is geboren op 17 januari 1888. Op 76-jarige leeftijd is mijn vader in 1964 overleden. Hij kwam uit een gezin van 6 kinderen. Omdat zijn moeder overleden is toen mijn vader 9 dagen oud was, is hij door een oom en tante opgevoed. Die oom en tante woonden op een boerderij waar hij is opgegroeid en zij hadden zelf geen kinderen. Zij waren gereformeerd. Ik weet nog dat ze, na het eten, uit de bijbel lazen. Als wij er waren lazen wij er ook uit en daarna werd er gedankt. De pleegvader van mijn vader was ouderling. Om de zoveel tijd mochten we bij hen eten. Zij woonden op het Molenpad 76 in Zaandam. Mijn opa was boer in Nauerna en is later hertrouwd en kreeg nog meer kinderen. Wij hadden nauwelijks contact met hem. Toen mijn ouders trouwden nam mijn vader de boerderij over. Het was een zwaar leven. Zij hadden 22 koeien die dagelijks gemolken moesten worden. Daarbij kregen mijn ouders 12 kinderen, waarvan de jongste dood geboren is op 14-02-1934.
Foto’s: De boerderij aan het Molenpad
Jeugdjaren
Mijn vader was geen makkelijke man, maar wel een bijzondere man. Het was toentertijd heel ongewoon dat een boer uit Zaandam het Concertgebouw bezocht en naar de Stadsschouwburg ging. Maar mijn vader ging er wel naar toe. Ook mochten wij als kinderen weleens mee. Ik herinner me nog dat ik mee mocht naar een voorstelling van Buziau, de komiek.
Volgens mijn vader hoorden concerten en theaterbezoeken bij onze opvoeding. Zeker heel bijzonder om te bedenken dat er toen nauwelijks geld was. Een keer kreeg hij van de beroemde dirigent Mengelberg 2 vrijkaarten voor zijn concert. Mijn vader kon die kaarten bij de portier ophalen. Als ik het goed heb stond er op de enveloppe “voor de boer uit Zaandam”. Mijn vader ging dan keurig als heer gekleed naar Amsterdam.
Mijn moeder had gelukkig een makkelijk karakter. Zij waren bij haar thuis niet gelovig. Door mijn vader is zij gereformeerd geworden en werd daarna heel gelovig. Trouw ging zij naar de kerk en las zij de bijbel. Het geloof heeft haar zeker in moeilijke tijden geholpen. Ik had veel respect voor haar. Zeker omdat mijn vader opvliegend kon zijn. Omdat wij gereformeerd waren, hield het in dat we elke zondag naar de kerk moesten. Toentertijd mochten we op zondag niet voetballen en ook niet fietsen.
Ik herinner me nog heel goed dominee Van Dijk. Hij was zijn tijd ver vooruit en ik ging bij hem trouw naar catechisatie. Er was nog een dominee dr. Wielinga, maar daar droop de vroomheid vanaf. Wij gingen vroeger regelmatig naar de kerk, maar toen ik 12 jaar was ging ik niet meer. Van de drie cent, die ik mee kreeg voor de collecte, haalde ik ijs.
Wij hadden thuis een orgel. Mijn vader was heel muzikaal en kon goed orgel spelen. Les heeft hij nooit gehad en als er bezoek was werd aan mijn vader gevraagd om te spelen. Ik herinner me nog goed dat een tante uit Nieuwendam speciaal naar ons toe kwam om naar het orgelspel van mijn vader te luisteren. Ook was mijn vader, tenminste als hij goedgemutst was, een komiek. Hij kon goed moppen tappen. Dat vond die tante ook prachtig.
Naast een orgel hadden we ook een pianola. Dat was een soort piano dat hetzelfde werkte als een draaiorgel. Mijn vader is jarenlang organist in de kerk in de Vinkenstraat in Zaandam geweest. Als hij speelde moest ik op de pedalen trappen en als ik even niet hoefde te trappen, dan leerde ik mijn Engels. Tijdens begrafenissen van kerkgenoten speelde mijn vader ook altijd op het orgel. Heel bijzonder was dat hij niet wilde dat er op zijn eigen begrafenis orgelmuziek gespeeld werd. Dat is ook niet gebeurd.
Mijn ouders hebben 12 kinderen gekregen, waarvan ik de achtste was.
We hadden bijna allemaal een bijnaam op een paar zussen na. Jan, werd ‘de lange’ genoemd, Ko noemden we ‘de bril’, Grietje ‘vosje’, daarop volgde Bram met ‘Lerp’ als bijnaam. Ik was nummer acht. Mij noemden ze ‘Willem de Zwijger’. Daarna volgde Guusta, met ‘de zwarte’ als bijnaam. Theo werd ‘kriel’ genoemd. Tina, Trien, Nelly en Magda hadden volgens mij geen bijnaam. Het laatste kind werd doodgeboren. Het is nu niet meer voor te stellen dat ik als kind Willem de Zwijger werd genoemd.
Ik heb ze allen overleefd.
Met mijn broer Ko had ik het meeste contact. Aan hem heb ik te danken dat ik met zoveel plezier bij Pieter Schoen heb gewerkt. Hij heeft er voor gezorgd dat ik niet in de fabriek bij Verkade ben gaan werken.
Bij de boerderij hadden we een groot erf waar ik veel met vriendjes speelde. Als er buurkinderen bij het kamerraam stonden ging ik achter de pianola zitten en deed dan net of ik piano zat te spelen, waardoor buurkinderen dachten dat ik echt speelde!
Foto: De boerderij waar ik ben opgegroeid! Op 19-jarige leeftijd geschilderd.
Een lieverdje was ik zeker niet. Twee keer heb ik brand gesticht. Een keer heb ik de hooiberg in brand gestoken en voor straf mocht ik een half jaar niet meer met mijn vriend Jaap Meier spelen. Ook heb ik een keer in huis brandje gesticht. Ik had toen een kam in de kachel gegooid en die er weer brandend uitgehaald. Ik gooide de brandende kam toen onder de gordijnen waardoor die in de brand vlogen. Als er later een kleinkind geboren was vroeg mijn moeder als eerste of dat ook een brandstichter werd.
Foto: A. van Splunteren bij de boerderij
Als kind moest ik, voordat ik naar school ging, de koeien helpen melken. En dan, op de klompjes, naar de Ooievaarstraat waar de Christelijke school stond. Vier keer per dag dat stuk lopen, over de Hoopbrug. De Hoopbrug was een loopbrug over de Zaan.
Ondanks alle ellende, de driftbuien van mijn vader en de armoede, heb ik toch een leuke jeugd gehad. Ik weet nog goed dat we in 1932 elektriciteit kregen. Voor die tijd gebruikten we een gaskousje. Wat vond ik het mooi als het licht aan ging als je het knopje om draaide. Het leek wel een wonder!
Vroeger stond de plee buiten. Later kwam er een plee in de hoek van de stal. Als we naar de plee moesten, moesten we eerst de hele boerderij en een deel van de stal door. We hadden een mooie kamer met radio. Daar zaten we alleen als er visite was.
Op de boerderij hadden we verschillende kamers. Ik sliep samen met mijn broer Bram in het opkamertje. Ik weet nog goed dat we die kregen.
Later kregen mijn ouders het beter. Mijn zussen gingen jong het huis uit. Zij gingen werken als hulp in de huishouding, of de verpleging in. Toen kregen we een hulp in de huishouding en een knecht. Ik weet nog dat onze hulp met een aktetas naar ons toe kwam. Heel vreemd! Dat vond zij gewichtig staan!
Foto: Land van Middelhoven, schaatsen achter de boerderij
Schooltijd.
Ondanks dat we het arm hadden mochten we allemaal leren. In de zesde klas van de lagere school heb ik bewust mijn repetitie slecht gemaakt. Ik dacht dat ik dan niet naar de ULO hoefde. Maar ik bleef daardoor niet zitten en moest alsnog naar de ULO. Ik kreeg mijn eerste fiets voor school. Maar in de derde klas wilde ik niet meer naar school, ben eraf gegaan en ging werken.
Foto: ULO school in de Ooievaarstraat, achterste rij rechts Pim
Mijn werkzame leven.
Ik werd als loopjongen bij het herenmodemagazijn “Meerhof” aangenomen. Daar werden de hoeden gereinigd en nieuwe lintjes omgedaan. Die bracht ik dan met de bakfiets weer naar de klanten terug. Ik verdiende toen eerst 2,50 en later 5 gulden per maand.
Algauw merkte ik dat ik zonder leren niet verder kwam en ben na een jaar toch weer naar school gegaan. Ik weet nog precies wanneer ik dat besluit nam en ben gelijk naar de ULO– school gegaan om me voor de avondschool op te geven. Naast werken overdag heb ik de ULO afgemaakt. Daar ben ik nu nog trots op!
Verffabriek Pieter Schoen.
Jan Pieterszoon Schoen heeft in 1722 een molen in Westzaan gebouwd. Die noemde hij de “de gekroonde schoen”. Hij was een van de eerste handelaren die zich bezig hielden met het malen en verkopen van aardpigmenten zoals verfhout enz. In 1857 wordt het bedrijf officieel als Pieter Schoen & Zoon geregistreerd.
Foto: Pieter Schoen in 1920
Later volgden vele fusies en overnames: 1969 Petro Fina neemt Pieter Schoen & Zoon over. 1972 Petro Fina brengt de bedrijven onder de naam Sigma Coatings op de markt. 2006 Sigma Coatings wordt opgenomen in de Sigma Kalon Group. 2008 PPG Industries wordt eigenaar van de Sigma Kalon Group.
Hoe ik bij de verffabriek terecht gekomen ben weet ik niet meer. Het kan zijn dat mijn vader er voor gezorgd heeft. Of mijn broer Ko. Het was in ieder geval een goede keus geweest.
Ik werkte eerst in de fabriek en later kwam ik op het laboratorium terecht. In het begin verdiende ik 20 gulden per maand en na een jaar kreeg ik 30 gulden. Normaal kreeg je 5 gulden opslag. Maar kennelijk beviel ik goed.
Daarna deed ik Engelse handelscorrespondentie. Ik weet nog dat ik in Krasnapolsky in Amsterdam examen deed met ongeveer 100 man. Toen ik geslaagd was ben ik gelijk een sigarenwinkel binnen gegaan en heb “Wings” sigaretten gekocht.
Ook heb ik nog 3 jaar scheikunde gedaan, maar ben er voor gezakt. Scheikunde lag me niet en ik had er ook geen interesse in. Maar omdat ik op het laboratorium werkte moest ik wel scheikunde leren.
Herinneringen aan de oorlogstijd.
10 mei 1940 brak de oorlog uit. Ik was toen 19 jaar. Ik weet nog dat we die bewuste vrijdagnacht met elkaar in de kamer zaten en naar de radio luisterden en toen hoorden dat de oorlog uitgebroken was. Het was eigenlijk wel spannend. Ik zag het erge er niet van in.
Ik praatte in de oorlog best veel met Duitse soldaten. Mijn vader heeft in de oorlog nog de schuur en land voor de paarden beschikbaar gesteld en verdiende er wat mee.
Vanwege broederdienst hoefde ik niet op te komen. Mijn oudste broer was 14 dagen onder dienst toen hij ziek werd en is daardoor afgekeurd. Daardoor hoefden de andere broers, m.u.v. de jongste, Theo, niet onder dienst. Maar voordat de oorlog uitbrak verviel de vrijstelling. Dat was in februari 1940. Ik ben daardoor toch nog gekeurd en werd goedgekeurd. Maar ik ben niet onder dienst geweest omdat ik nog niet was opgeroepen. Wel moest ik me gereed houden. Foto: Met de ingekwartierde Nederlandse soldaten
In de oorlog maakte Pieter Schoen camouflageverf voor de Duitsers en daardoor kreeg ik een Ausweis. Dat betekende dat ik niet naar Duitsland hoefde. Omdat er geen olie meer was, maakten we olievrije verf.
Stiekem maakten we onder werktijd clandestien zeep. Die ruilden we in de Wieringermeer voor aardappelen, bruine bonen en erwten. In de hongerwinter liepen we om eten te halen in 3 dagen heen en weer, samen met een broer van me en een vriend. Onderweg hebben we in een hooiberg geslapen. Toen we terug kwamen kon ik niet meer lopen.
Onderweg zagen we mensen dood liggen. Zij waren van de honger omgekomen. Die beelden vergeet je niet gauw. Ook heb ik 2 scholen in Zaandam zien afbranden die door de Duitsers gebombardeerd waren.
Foto: In de nacht van 20⁄21 mei 1943 pleegde de illegaliteit een aanslag op het Gewestelijke arbeidsbureau Zaandam. Genomen van het dak van Pieter Schoen. M ijn broer Jan woonde in Arnhem en nadat Arnhem gebombardeerd was, kwam hij op de fiets met vrouw en 2 kinderen naar Zaandam. Zij gingen bij de ouders van zijn vrouw wonen en bleven daar tot de oorlog voorbij was. Bij ons in de boerderij hadden we een „schuilplaats” in de stal. Achteraf bekeken zouden de Duitsers dat zo gevonden hebben.
Als er een razzia gehouden werd, vluchtten we, mijn 2 broers en ik, met de roeiboot naar Oostzaan. Daar werden we opgevangen door aardige mensen en kregen heerlijke bruine bonensoep. Ik heb nog steeds spijt dat ik die mensen nooit meer opgezocht en daarvoor bedankt heb. Onderweg daar naar toe, werden we beschoten. De Duitsers stonden bij het voormalig Sint Janziekenhuis in Zaandam, maar hebben ons niet kunnen raken. Daar waren wij te ver weg voor.
Bevrijdingsdag.
Toen de oorlog voorbij was, werd er overal feest gevierd. Mensen gingen naar de Dam in Zaandam, ook ik. Onderweg liep ik langs het huis van de directeur van Albert Heijn en kreeg een borreltje aangeboden. Dat was voor het eerst in mijn leven dat ik jenever dronk. Bij ons thuis kregen we geen borrels. Wel dronken we, op Oudejaarsavond, boerenjongens. Dat waren rozijnen in jenever in een pot. Wat waren we blij dat er een einde aan de oorlog gekomen was! Maar langzamerhand kwam het gewone leven weer op gang.
Lees meer over Pim van Splunteren in deel 2. Onder Bewoners aan het woord.
Foto’s: S. van Splunteren, Gemeentearchief Zaanstad, Gemeentearchief Amsterdam