Muus Bosman 2
Van onze redactie: Ruud Meijns
Het dorp Zaandam Café’s genoeg. De Oranjeboom en Dam 4 van mijn grootvader, ome Klaas had een café op de Nicolaasstraat. Dan had je Tivoli op de Dam en Thalia op de Prins Hendrikkade, grote feesten. Ook de politie deed mee, jassen ging uit en de mouwen werden opgestroopt en ze deden even hard mee.
Mijn moeder werkte bij grootmoeder Ter Meer, want er was altijd werk in die tenten, spiegels, ramen lappen en het glaswerk. Ze vertelde wel eens dat je op een zondagavond kon proeven dat het wel eens uit de hand kon lopen. Dan werd er geramd, Wessaners, Oostzaners en Zaandammers. De broer van m’n moeder liep met een blad vol en dan kreeg hij een hengst eronder en dat was een teken dat er geknokt ging worden. Ome Joop Melk, een grote kerel en een worstelaar, was daar de kelner. Als ze niet wilden betalen dan pakte hij ze op en sloeg ze met hun kop tegen een pilaar aan en dan riepen z’n vrienden dat zij het wel wilden betalen.
Er werd nooit politie bij geroepen, terwijl die aan de overkant van de straat zaten. Arie van der Horst, ook een worstelaar was ook een keer uit de bocht gevlogen in een dronken bui en die kwam de volgende dag naar m’n opa toe en vroeg, “zeg Muus, wat krijg je van me?” Opa zei dat als hij uitsmijter bij hem zou komen werken ze nergens meer over zouden praten. Er werd wat afgemat. Op zondagavond om 12 uur stond de Dam vol met toeschouwers, want dan gingen de cafés uit en dan begon het. Niet met messen, maar de blote vuist.
En dan de kermis. Mijn grootmoeder, die de financiën deed voor Ter Meer, zei dat het elk jaar minder werd, maar dat was niet waar hoor. Ze was Christelijk, zei ze en als er familie was moesten we bidden. Van haar kreeg ik nooit wat voor de kermis, want dat was de duivel. Van grootmoeder Bosman kreeg ik elke dag een dubbeltje. Maar op maandag, na de kermis, kreeg ik toch wat van haar. Je had Adriaan Dekker met zuurstokken en noga en daarnaast stond Pizaar, een zuster en een broer van de Bloemgracht. Die hadden een kraam met allerlei dingen voor kinderen en het maakte niet uit wat het kostte, maar dan mocht ik wat uitzoeken.
Ik was denk ik zes, toen m’n grootmoeder Ter Meer kwam te overlijden en ik moest boven afscheid nemen van opoe. Ze lag gewoon te slapen in bed, maar ze had onder d’r kin een luciferdoosje om haar mond dicht te houden. Toen ik ernaar vroeg zei m’n oom dat het van de dokter moest. Toen ze naar buiten werd gedragen stond het hele politiekorps in vol ornaat opgesteld. Het waren tenslotte overburen.
Zaandam was een groot dorp, de politie kende iedereen en de mensen kenden de politie, echt nog een groot dorp. Met Pasen groot feest op de Gracht, een veemarkt en op zaterdagavond de markt met al die lichten en standwerkers en veel volk op de been. De koffie voor de marktlui deed Schele Ko, met Bab z’n vrouw van het Rustenburg en hij had een pension voor kissiesventers. En als er één gevangen zat op het bureau ging Ko met een pannetje en een theedoek er omheen naar het bureau om eten te brengen.
Foto: Café Propellor van ome Klaas
Maar diezelfde kissiesventers gingen op maandagmorgen al naar m’n ome Klaas toe en die zaten al aan de mosterdglaasjes jenever met een kop erop. Dan gokten ze dat wie het laatst met een knaak handel terugkwam die moet een rondje geven. Dan stond je versteld hoe snel sommigen al terug waren. En allerlei handel; veters, kaarten, naaiwerk, klossies. Die gingen bij de mensen langs de deur venten.
Ik kwam als opgroeiende jongen bij ome Klaas in z’n café op de hoek Nicolaasstraat tegenover waar nu het politiebureau zit. Dan vroeg ie wel eens of ik een horloge had en trok dan een la open en daar lagen allemaal horloges in. Want als de klant geen geld genoeg had moest hij een onderpand geven.
Op zondagmorgen lag ome Klaas nog in bed maar tante Ydie was dan al bezig. Ze gingen om 5 uur open. Dan kwam de nachtploeg van de Hoogovens terug en die doken meteen bij ome Klaas naar binnen. En als dan om half tien de kerk begon zat daar de kerk al te zingen, die waren al aardig onderweg. Geweldig toch, die verhalen.
Ome Klaas was getrouwd met tante Ydie, dat was een Duitse. Ome Klaas was verbannen omdat hij met een hoer ging, ze was een hoer volgens opoe omdat ze rookte. Dus Klaas deugde niet en mocht niet meer komen. Hij zorgde voor Ydie in de Emmastraat, daar had ze een benedenhuis.
Zaandam bleef een dorp, want Amsterdam lag te dichtbij. Voor 15 cent ging je met de boot mee, d’r was muziek en als kind vond je dat geweldig. Je stopte achter het station en we gingen lopend naar het Rembrandtsplein. Daar speelde Boyd Bachman, uit Denemarken, die gaf een hele show. M’n moeder kreeg een theecomplet, nou dan had je een tafel vol. Als je wat bijzonders nodig had ging je naar Amsterdam, meteen een dagje uit. Ome Klaas zei wel eens tegen m’n vader of ome Piet, “heb je nog een pet nodig?”. Die pet was bijzaak, maar dat hele spul ging dan naar Amsterdam; ome Klaas betaalde. Uitspattingen. Boyd Bachman
Branden Dat café op Dam 4 is in 1937 grotendeels verbrand. De volgende dag zou er in die zaal een feestavond voor werklozen gehouden worden. In de kelder stond de drankvoorraad opgeslagen maar ook pakken met levensmiddelen voor de werklozen die ze na afloop zouden krijgen. In die kelder waren mensen met elektriciteit bezig geweest. Om half vier ’s nachts brak de brand uit. Mijn vader werkte bij Bolding op de Hogendijk en die ging om 6 uur naar huis en hoorde toen dat ‘ouwe Muus’ was afgebrand. Het verhaal gaat dat de brandweerlieden straal bezopen op de fiets zaten, want er was nog drank genoeg.
Ik heb zelf ook 38 jaar bij de brandweer gezeten. Mijn grootvader zat erbij, mijn vader, mijn oom, dus je ging automatisch ook. Vroeger was het zo dat de vrijwillige brandweer bestond voornamelijk uit mensen die vlak bij die garage woonden, liefst zelfstandige mensen. De gegoede burgerij zat bij de 4, want er was concurrentie met de 7 van ons. De 4 zat op de Botenmakersstraat en wij, de 7, zaten in de Czaar Peterstraat.
Met die grote brand in het Veem zijn we weken bezig geweest. Die cacaoboter gaat niet uit. Waren we naar de wagen geweest om wat te eten en te drinken en kwamen we terug brandde alles weer volop, tot de laatste schep aan toe. En het was mooi, want op een gegeven moment barst die muur open en stroomde de cacaoboter als lava de Zaan in. Aan de overkant van de Zaan stond het zwart van de mensen, zoiets maak je nooit meer mee, schitterend gewoon. De losse ploeg was om 10 uur daar weg gegaan en had een lamp achter gelaten, maar die brandde nog en om 1 uur begon die brand en dan is er geen houwe meer aan. Het was een geweldige brand.
In de Achtersluispolder hebben we ook een paar beste branden gehad. Bij Gerkens, daar was niks meer van over. Albert Heijn, die daar een vleesfabriek had, verzorgde ons met eten en drinken. Daar zijn we nog een hele tijd geweest, dat ging niet zomaar uit. Dat er geen ongelukken gebeurd zijn met de brandweerlieden is nog een wonder. Het was goed dat er beroepsmensen kwamen. Wij waren brandweerman uit hobby. We waren heel naïef, wisten niks van al die verschillende stoffen, waar ze nu cursussen voor volgen.
Verhuizen
De Gedempte Gracht was mooi hoor, vroeger. Wat er nu van is gemaakt haalt het niet bij die ouwe Gracht. Veel meer activiteiten. De markt was er ook, zaterdag tot tien uur ’s avonds, heel gezellig. Ons Huis, van de Bootwerkers, stond er nog en toen we wat ouder waren kon je er heerlijk dansen op zondagavond, bij Holderver, de gerant.
Halverwege de gracht had je dat huisje van de marktmeester dat dwars over de Gracht stond. Daar achter, richting Rustenburg was het allemaal plantsoen, nog met een fontein, schitterend mooi. En die winkels die er waren bleven er ook. Wij zijn van een generatie die voortdurend mee moesten gaan. Er is zoveel gebeurd in ons leven, allemaal veranderingen.
Ik denk dat ik 10 was toen we van het Rustenburg vertrokken naar Dampad 16. Tegenover ons een broodbakker Van Luten en op de Czarinastraat had je nog een bakkerswinkeltje van Van Luten. Van het Dampad zijn we naar Czaar Peterstraat 28 gegaan. Daar had je nog vd Woude met een kruidenierswinkeltje en de wasserij van Duif. In die Czaar Peterstraat hadden we ook nog een achterwoning. Bij nr. 28 had je een brede steeg en daar achter had je nog een woning en je had ook nog allebei een tuin.
Mijn moeder vond het veel te donker daar. Ze zei tegen Poen, de huurophaler, “Ik wil hier niet blijven hoor want in de achterkamer moet de hele dag het licht branden”. “Och meissie”, zei Poen, “ik regel wel wat”. En 14 dagen later konden we naar Tolstoistraat 66 verhuizen. Die Poen zei ook dat er twee kamers behangen zouden worden, als extraatje. Zoveel huizen stonden er leeg. Voor de oorlog is er ontzettend veel gebouwd. De regering had bepaald dat je niet meer dan 15% van je inkomen aan huur mocht uitgeven. Ik heb in de Tolstoistraat gewoond tot ik in dienst moest. Daarna zijn m’n ouders naar de Vinkendwarsstraat gegaan. M’n grootmoeder was overleden en m’n moeder had beloofd dat zij dan voor haar schoonvader zou zorgen. Later zei ze nog tegen me dat ik dat nooit moest doen.
Foto’s: Gemeentearchief Zaanstad en uit privé collectie van de heer Bosman.