Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Co Plomp

Van onze redac­tie, 20 mau­gus­tus 2013, Ruud Meijns

co0Geboren 16 okto­ber 1947 in Haar­lem.
Met 16 maan­den ver­huisde hij met het gezin naar Zaan­dam en kwam te wonen op het Boom­gaardss­lop. Hij groeide op in een gezin met kinderen uit drie ver­schil­lende relaties en had half­broers en een halfzusje en stief­broers en –zussen. En dat alle­maal in een piep­klein huisje. Het Boom­gaardss­lop was een apart buurtje dat lag tegen de ou begraaf­plaats aan, wat nu het Verzets­plantsoen is. Het Boom­gaardss­lop gaf toe­gang tot de Zuid­dijk met haar vele winke­liers. Zijn eerste lagere school was de Fenikss­chool in de Oostzijde.

We waren zo arm als kerkrat­ten. Ik mocht ook wel eens met m’n stief­vader mee naar het NS-​station waar de kolen­treinen ston­den. Kolen­boeren had­den een eigen per­ronnetje. Daar werd natu­urlijk wel gemorst en dat mocht wij tussen de bielzen van­daan halen. We had­den ook nog een plekje, over het Noordzeekanaal waar we op een gerooid veld naar aar­dap­pels zochten. Zo kwa­men we de win­ter door. Als kind vond je het prachtig, avon­tuur. Je besefte niet dat het pure armoede was.

co1Foto: Het Boom­gaardss­lop 1916 tij­dens de overstroming

Op de Zuid­dijk zaten veel winke­liers en als je de kluft, naast slager Schoen, naar bene­den ging had je eerst het huis van Groot, groot hek er omheen en die had­den een boom­gaard en links, op de kop van het slop had je een heel klein kruide­nier­swinkeltje van buurvrouw Sanders. Verder had je nog Vonk, de kolen­han­del, waar nu de sli­j­terij zit en de koek­fab­riek van Thijs Swart, nu de Deka­markt. Op de demp, achter de Zuid­dijk, speelden we. Op de dijk had je kruide­nier Schoen en die had­den achter nog een bakkerij. En slager Schoen ging dan eens in de zoveel tijd rund­vet smelten; daar maak­ten ze kanen van. Soms mocht ik helpen. Dan kreeg ik een ijz­erzaag en dan moest ik merg­pi­jpen zagen. Dan riep Schoen, “Co moet je moeder nog kanen”. Dan pakte hij m’n pet en schepte die vol met kanen. Als die er niet waren kreeg ik een stuk worst voor m’n moeder, zelf lustte ik het niet.

School
Op z’n 7e ver­huisde het gezin naar de Har­poe­nier­straat en werd zijn school een depen­dance van de Vis­ser­shop­school. Dat was een noodge­bouwtje met twee lokalen en dat stond aan het eind van de Eij­den­bergstraat waar nu de brug is. De Jan Eij­den­bergstraat moest toen nog gebouwd wor­den. Het waren een 1e en een 2e klas.

Rond de Har­poe­nier­straat was alles nog in aan­bouw, dus speelde je in de nieuw­bouw. En je had daar het land van de Exter Aroma fab­riek aan het Sluis­pad. Daar lag ontzettend veel rot­zooi en wat je deed was fikkie sto­ken. Alle sloot­jes waren gedempt en aan het eind van het ter­rein kwam de bag­ger omhoog. Het was de sport om daar zo snel mogelijk door die slappe troep heen te lopen. Je vieze kleren maakte je schoon in de sloot en je hing ze te dro­gen op een warme plek bij de grote schoorsteen van de Exter­fab­riek of bij de uit­gang van een gaskachel bij de bib­lio­theek aan de Morgensterstraat.

In die tijd was de Achter­sluis­polder net opgespoten en het zijkanaal was net gebag­gerd. En er lag genoeg wrakhout om bijv. hut­ten te bouwen. Soms een gat in de grond, hout erover heen met ganget­jes naar elkaar toe. Het was één grote zand­vlakte. Mijn stief­vader werkte daar en wist dat er in dat spuitzand alle­maal kolen meek­wa­men; cokes en antra­ciet. Hij kwam elke avond thuis met een zak vol en dat stook­ten we in de kachel. Dat zand kwam alle­maal uit De Riet­landen waar een over­slag was geweest.

co2De derde klas deed hij op de Vis­ser­shop­school. Het was een­chao­tis­che tijd. De klas werd na een half jaar ges­plitst en in de Sweel­inckschool (Kat­te­gatschool) terecht. Uitein­delijk belandde hij op de nieuwe Albert Schweitzer­school waar hij tot de 6e klas bleef.

Toen ik daar nog op school zat ging ik tussen de mid­dag naar huis en vloog dan naar bakker Luc van Noord. Daar stond een mandje klaar voor mensen in de flats die op 2 of 3 hoog woon­den in de Mor­gen­ster­straat of Har­poe­nier­straat. Luc zelf had daar geen zin in; hij was nogal gezet. Op woens­dag­mid­dag hielp ik vaak met inpakken en zater­dags schrobben; kreeg ik een gulden voor. En soms kreeg ik dan wat aange­brand en onverkoop­baar was mee naar huis.

Na de lagere school naar de Ambachtschool. Ik wilde graag kok wor­den en varen. Mijn vader wilde dat ik dan eerst een diploma zou halen als bakker, zodat ik niet voor de mast mee zou varen (1). Dus werd het de Ambachtschool in het Alge­meen Voor­berei­dend Jaar. Dat was een drama, ik verveelde me rot, het was gewoon te makke­lijk. Dan ga je klieren, dus werd ik van school verwijderd.

Tja, wat dan? Dat werd de IVO-​school (2) in de Kat­te­gatschool. Het prob­leem was dat je ’s mor­gens school had en ’s mid­dags voor jezelf moest werken. Je moest indi­v­dueel werken, maar dat was niks voor Co. Daar ben ik ook in het eerste jaar ges­trand. Toen werd het moeilijk.

De grote klap was: de Papier­vakschool in Velsen Noord. Dat was van de papier­fab­riek van Van Gelder. Elke ocht­end liep ik naar het sta­tion, met de trein naar Bev­er­wijk en lopend naar Velsen Noord. Dat is een aardig stukkie hoor. En eens in de zoveel tijd moest je naar de papier­fab­riek in Wormer. Dan liep ik van sta­tion Wormerveer naar de fab­riek in Wormer. Ik had een week­tra­jec­tkaart voor de trein, maar voor de bus was geen geld, dus liep je maar. Je kon ook nog door de polder, sloot­jes sprin­gen en dan was het een stuk kor­ter. Maar ik heb wat afgelopen.
Het was een echte beroep­so­plei­d­ing. Je kreeg de gewone vakken taal, wis– en natu­urkunde, werk­tu­ig­bouw. Daar­naast kreeg je een aan­vul­lende prak­tijko­plei­d­ing. Je stond bij een machine en daarna moest je daarover een ver­slag schri­jven met tekenin­gen en zo. In je eigen woor­den beschri­jven wat zo’n machine deed.

co3Ik vond het eigen­lijk hele­maal niks en op een dag zat ik in de klas een strip­boekje te lezen; een Akim­boekje. Opeens stond die directeur achter me en greep me in me nek en zei, “zo, gaan we er zo mee om”. Hij veegde alle school­boeken van tafel en ik kon naar de admin­is­tratie om m’n geld te halen. Dat was negen gulden in de week. Nou dat ging al op aan de trein.

Werken
De vol­gende dag vroeg m’n moeder hoeveel brood ik mee moest. Nou ik zei laat maar zit­ten want ik zit niet meer op school. Ik had ooit een schoolad­vies voor de HAVO gekre­gen, maar ik wilde gewoon niet. Nou ja, ze waren er thuis wel klaar mee. Dus moest ik gaan werken; ik was net veer­tien. Maar je moest veer­tien jaar en acht maan­den zijn of vijf­tien en dan mocht je werken.

Er werd een knecht gevraagd bij Kieft, de ver­fzaak en daar ben ik begonnen, als winkelbe­di­ende — kleur­maker. Met een witte jas aan en voor vijf­tien gulden in de week. Die zaak stond op de hoek van de Savornin Lohmanstraat – Zuiderk­erk­straat. Ik had het best naar m’n zin daar, aardige mensen, maar ja vijf­tien gulden in de week. Een tien­tje kost­geld en dan hield ik vijf gulden over en daar moest ik alles van doen.

Ik liep erbij als een schob­berdebonkie en Jaap Kraai­jer, de vorige eige­naar van scheep­swerf Kraai­jer, en de eige­naar van Kieft, die zag dat en die stak me in de kleren. Ik heb ook nog een kano van hem gekre­gen, van ceder­hout. Maar goed hij wilde me op Quo Vadis (Water­sport verenig­ing) hebben, maar dat was niks voor mij. Ik was een jon­gen van de gestampte pot en in mijn ogen waren dat alleen maar kakkers. Ik voelde me hele­maal niet thuis, dus heb ik die kano terug gegeven. Maar ik heb echt heel veel geleerd bij Kieft, daar heb ik veel aan gehad.

co4Een buur­man was straten­maker bij Van der Veekens en daar kon ik komen als opper­man; bijna zestien jaar. M’n eerste klus was bij Oost­er­erf. Daar moest ik met de krui­wa­gen zand via een plank naar die ter­ras­jes rij­den. Ik lag ’s avonds te huilen in m’n bed, was hele­maal kapot. En ste­nen sjouwen, armpie vol. Toen ik er een­maal aan gewend was had ik er geen erg meer in. Ik heb daar een jaar of drie gew­erkt. Daar heb ik m’n rug ver­pest, ik liep hele­maal scheef.

Foto: Oost­er­erf

Houthandel J.J. Ver­weij
Met 17 jaar kwam ik in dienst bij houthandel Ver­weij. Mijn broer werkte er al en ze had­den wer­fknechten nodig. Mijn broer voer op een van de motordekschuiten en dan was ik gelijk dekknecht. Je had de ‘Mor­gen­ster’ en de ‘Onderne­m­ing’ en die laat­ste had­den ze overgenomen van schip­per Bets van de Prins Hen­drikkade. Daar zat een sterkere motor in.

co5Uit de Ams­ter­damse haven haalden we dekschuiten met hout en die brachten we naar de werf. Ver­weij deed uit­slui­tend in tro­pisch hard­hout en dat werd in de Ams­ter­damse haven gelost. Als je een­maal wist waar zo’n schip lag en je wist de schuiten­num­mers, pikte je de dekschuiten op. Soms wer­den ze ver­plaatst maar dan wist de wal­baas wel waar ze lagen. Dan door het kanaal terug naar Zaan­dam en bij de Hanen­pad­sluis (zie foto) moest je ze één voor één schut­ten, want er kon maar 1 dekschuit tegelijk in.

Op de werf werd het hout opges­la­gen. Soms blind opgestapeld d.w.z. vlak op elkaar en als het nat was kwa­men er lat­ten tussen. Ver­weij ver­han­delde wel 50 soorten hard­hout en ze deden ook nog in rond­hout, d.w.z. stam­men. Het was een echte houthandel en al dat hout was gewoon han­delsvoor­raad. Er werd wel geza­agd als een k een bepaalde maat wilde.

De stam­men, het rond­hout, lag in Ams­ter­dam bij de NV Houtveem. Dat werd geza­agd bijv. bij De Atlas, dat was een loon­za­gerij in Ams­ter­dam, bij Fijn­hout of bij Piet Heij, aan de Veld­weg in West­zaan. Het hing af van het bestek dat je kreeg, bijv. trap­tre­den of koz­i­jn­sti­jlen, welke stam­men je zocht en hoe ze geza­agd wer­den. Je moest zoveel mogelijk uit zo’n boom­stam halen. Je hebt de waan, de aflopende kant aan beide zij­den en daar tussen zit de boek­maat. Maar meer naar het hart had hart­ge­brek, daar zaten scheuren in. Dat moet je leren meten om zo’n stam opti­maal te benut­ten. Als er een krappe marge was stu­ur­den ze mij erop af om opnieuw te meten. Ik mat scher­per dan mijn col­lega die wat voorzichtiger was.

Ik was 20 jaar, inmid­dels getrouwd, en ik wilde wel wat meer dan die 130 gulden in de week. Ik naar mijn baas. Nou heb je wer­fknechten en bestek­zoek­ers. De laat­ste gaat met een lijst van een klant de werf op om het hout bij elkaar te zoeken voor zo’n opdracht. Maar daar moet je voor geleerd hebben. Dus zei mijn baas dat ik maar naar de 3-​jarige Houta­cad­e­mie moest. Dat was na mijn dien­st­tijd. (In mijn dien­st­tijd had ik de MAVO gehaald.) Hout was mijn hobby. Ik heb dat makke­lijk gehaald. En uitein­delijk heeft Ver­weij de oplei­d­ing betaald.

Ik heb er zes jaar gew­erkt, maar toen werd Ver­weij, dat een dochteron­derne­m­ing van Fijn­hout was, geliq­uideerd. Op het laatst was het zo dat de oud­sten mochten bli­jven en jong­sten gin­gen eruit. De directeur, meneer Bets, die al ontsla­gen was, heeft toen weer mensen bij elkaar gezocht en die zijn verder gegaan in afges­lankte vorm en gespe­cialiseerder onder dezelfde naam Verweij.

co6Foto: Ams­ter­dam NDSM-​werf

Na Ver­weij ging ik naar de NDSM als out­liner, dat is ongeveer het­zelfde als een bestek­zoeker maar dan gericht op de pro­duk­tie. Er gaat heel veel hout in een schip. Ik had nauw con­tact met de meubel­mak­ers. Er waren er maar vijf­tien in heel Ned­er­land die dat werk deden. Maar ja, ik heb autoriteitscom­plex en kreeg ruzie met m’n baas en nam na 2 jaar ontslag.

Toen naar Vd Stadt en Ent in de Achter­sluis­polder en ik had er hele­maal geen zin in. Na een jaar ging ik naar Stad­lan­der en Mid­del­hoven voor een paar maan­den en toen naar Pieter de Lange aan de Provin­cialeweg. Dat was een kleine, maar hele oude houthandel. Toen kreeg ik het zo erg in m’n rug dat ze zei­den dat ik ander werk moest gaan zoeken. Ik was pas 28 of 29 jaar en kwam terecht in de Doe het zelf busi­ness bij Bouw­markt Krom­me­nie. Ook in het hout, maar dan verkoop en beheer. Ook een jaartje en daar werd ik ontsla­gen en zat ik in de WW. In die tijd, ik was 29, ben ik gescheiden.

co7Via de WW ben ik in de haven terecht gekomen, op het Pon­tei­land in een losse ploeg van de Bootwerkers-​vereniging. Het hout kwam toen al aan in pakket­ten dus je hoefde alleen maar de strop­pen aan te pikken en buiten boord weer af te pikken. Dat ging alle­maal wel, maar als er geen hout was dan moest je naar de Hoogovens, clas­si­ficeer­w­erk in drie-​ploegendienst. Het ver­di­ende goed maar het sloopte me. Naar ander werk gekeken en dat vond ik, gek genoeg, bij Ver­weij. Heel kort maar.

Foto: Werken bij William Pont

Dus na een paar maan­den vertrok ik naar William Pont, weer op het Eiland. Maar nu in de opslag. Ook niet best voor m’n r maar je moest wat. Ik vond het verve­lend werk en ben na een paar weken vertrokken. Je kon heel makke­lijk een nieuwe baas vinden.

co13Ik vond nog werk bij van Elswijk in de meubelverkoop en Doe het Zelf aan de Wil­helmi­nas­traat t.o. het stad­huis. Maar van Elswijk stopte met die Doe Het Zelf zaak en was ik weer werk­loos. Toen gooide ik m’n kop in de wind en ben gaan stud­eren, naar de Sociale Acad­e­mie voor MBO-​SD. Van de uitk­er­ingsin­stantie mocht ik wel Inricht­ingswerk doen, maar dat wilde ik niet. SD wilde ze niet betalen.

Foto: Van Elswijk aan de Wilhelminastraat

Als je een tijdje studeert moet je stage gaan lopen en dat vond ik in een buurthuis. Soci­aal spreekuur deed ik, eerst in de Haven. Maar ja, ik was daar sta­giair van Annette, mijn vriendin, en dat von­den we zelf niet goed dus ging ik naar de Kolk. En daar is eigen­lijk mijn loop­baan in het soci­aal cul­tureel werk begonnen. Deed ik ziek­tev­er­vang­ing en later wat uurt­jes en zo kwam ik in de Vlin­der terecht. Toen die werd opge­heven ging ik naar de Bovenkruier en de Rots, ieder voor 15 uur. Ik kreeg toen de keuze om full­time te werken en koos voor de Rots. Toen had ik al m’n diploma’s MBO-​SD en HBO-​MW. Ik zie me nog gaan met m’n diploma’s om opslag te gaan vra­gen. Ik heb daar 8 jaar gewerkt.

Van­daar ben ik naar de Brug gegaan onder de Paaskerk, de voor­loper van de Exter. Vanuit de Exter ben ik ontsla­gen, na lang pro­ced­eren. Ze von­den m’n werk niet goed en veel ziek van­wege m’n rugk­lachten. Maar goed de rechter vond dat ze er nogal lang over had­den gedaan om uit te vin­den dat ik m’n werk niet goed deed. Ik heb toen een schade­v­er­goed­ing gekregen.

Als gevolg daar­van heb een jaar of drie in de WAO gezeten. Ik liet me inschri­jven bij een uitzend­buro en kon toen bij het COA (3) in Haar­lem voor 18 uur aan de slag. Al gauw kreeg ik ambu­lante func­ties erbij. Overal waren opvang­plaat­sen en dan moest ik erheen om te kijken of het goed ging. Ik heb toen Ams­ter­dam afgestoten en kreeg toen Assendelft (Piet de Stier), Wijk aan Zee, Groet, Den Helder, Wieringer­w­erf en Soest en wat tijdelijke zaken waar ik even­t­jes inviel. Ik reed zo’n 800 km per week, ik moest er nog geld bij­leggen van­wege de reiskosten. Daar wilde ik van af.

co8Piet Kleijn, alias Piet de Stier, in Assendelft is begonnen als soci­aal pen­sion, Hotel Assum­burg, waar de sociale dien­sten geschei­den vrouwen kon plaat­sen. En later heeft hij achter die uitspan­ning maisonettes gebouwd waar heel veel Joegoslaven zaten. Soms viel ik daar wel eens in. Een keer kwam er een Alger­ijn bin­nen lopen met een enorm mes. Die wilde een huis en als hij dat niet kreeg ging ie moor­den. Ik kreeg hem naar buiten en Piet gebeld. Die komt eraan en gri­jpt die Alger­ijn bij z’n schoud­ers en brult “waar ben jij nou mee bezig”.

Ik ben toen terecht gekomen in De Kogge in Koog ad Zaan, daarna Ams­ter­dam Osdorp en toen dat werd ges­loten ben ik in Alk­maar gaan werken. Daar heb ik de laat­ste drie jaar gew­erkt voor­dat ik met de VUT ging.

Het vluchtelin­gen­werk is erg veelz­i­jdig. In het begin was het nog leuk. De mensen kre­gen de bij­s­tand­snorm en ze kre­gen gratis verzek­er­ing, huisvest­ing enz. Later werd dat aangepast en het was meteen opstand. Ze kon­den wel boos op mij wor­den maar ik had het niet bedacht.

co9De AVO’s(4) verd­we­nen. De Kogge was ook zo’n kleine opvang en ik had goed con­tact bijv. met de Rotary en die vroe­gen hoe ze de asiel­zoek­ers kon­den helpen. Een uitje naar het Dol­fi­nar­ium, speel­toestellen, buurt­feest hebben zij bekostigd. Ik deed daar taal­lessen, com­put­er­lessen. Dat liep fan­tastisch. Het kon niet op. Maar die instroom van asiel­zoek­ers hield maar aan en toen werd er echt bezuinigd. Al het mooie viel eraf.

De norm werd 4 m2 per per­soon en daar moesten ze in zo’n AZC alles doen. In Alk­maar was het AZC (5) (zie foto hieron­der) een gewoon flat­ge­bouw met apparte­menten met een gemeen­schap­pelijk een woonkamer, bad­kamer en keuken.

Op een gegeven moment verd­we­nen zelfs de taal­lessen. Wat deden ze nou? Het AZC werd van opvang­cen­trum omge­doopt tot een terug­keer­centrum. Ik deed het vri­jwilligers­beleid daar en moest, toen dat alle­maal wegviel, de mensen die daar hun ziel en zaligheid in had­den gestopt vertellen dat het ophield, ze wer­den als vri­jwilliger ontsla­gen. Nou, dat is niet leuk.

co10

Het beleid veran­derde. Er gin­gen wel mensen weg, som­mi­gen zaten er al zes jaar en die kre­gen dan een sta­tus en een won­ing. Dat werd mijn werk, bemid­de­len met gemeentes in heel Ned­er­land. Maar er waren ook mensen die niet verder kwa­men en die wer­den op een dag opge­haald door de IND (6) om naar Ter Apel, het uitzetcen­trum te verhuizen.

Er waren mensen die jaren in de opvang had­den gezeten, inge­burg­erd waren. Een echt­paar, de man was wat zieke­lijk, kwam uit Rus­land. De vrouw was onder­wi­jz­eres en die had­den een hele ken­nis­senkring in Alk­maar opge­bouwd. Die mensen kre­gen een won­ing in Zuid– Lim­burg. Die weiger­den ze en ze keken mij erop aan dat ze naar Lim­burg moesten. Eerst was ik de gebraaden haan en nu een slechte man. Ja, daar moet je tegen kunnen.

co11Foto: AZC Alkmaar

Maar er waren ook leuke din­gen. Zo was er een meisje uit Oei­go­erië. Ze was een van de weinige Oei­go­eren in Ned­er­land. Die kreeg een flat in Rot­ter­dam. Maar ze wist dat er in Almere nog een paar Oei­go­eren woon­den. Toen dacht ik, ‘daar ga ik toch iets meer voor doen’. En het lukte ook nog, ze mocht daar gaan wonen. Ik kreeg hele­maal bloe­men uit Almere.

Als je naar je werk ging wist je nooit wat er zou gebeuren die dag. Ik deed de intakege­sprekken en de kamer was zo ingericht dat ik vlak naast de deur zat. Ze kon­den alleen met stoe­len gooien. Wij deden dat met een tele­fonis­che tolk als we de taal niet kenden. Je moet de mensen een beetje gerust stellen. Soms lukt dat niet, begin­nen ze je uit te schelden, vaak van de stress en dan zei de tolk dat hij dat maar niet vertaalde.

Ik heb het nog eens gehad in Medem­b­lik met een man. Hij was officier geweest in het leger en was gevlucht. Hij kreeg geen sta­tus en dat moesten wij hem gaan vertellen. Hij stond bek­end als geweld­dadig dus met twee man hem dat vertellen en nog twee dien­ders op de achter­grond. Wij vertellen dat zijn ver­zoek is afgewezen en dat hij zich klaar moet maken voor vertrek. Hij smeet eerst de tele­foon naar ons toe. Nou toen was de beer los. M’n col­lega ging achter een deur staan en die vent pakt een barkruk en begon op me in te hakken. Ik pak een grote stalen kap­stok om ‘m van me af te houden. Die smeris­sen waren het ver­keerde kamertje ingelopen. Toen ze bin­nen kwa­men, doken ze bovenop hem. Dat was ’s mid­dags om twee uur, even diep adem gehaald, kopje koffie gedronken. Vroe­gen ze of het met me ging. Het ging wel, maar ik ben wel naar huis gegaan.

Nog zo iets. Er was een man met twee vrouwen, zeven kinderen, en z’n moeder. En die kreeg z’n zin niet. Heeft hij z’n mond dicht genaaid. Komt hij mijn kan­toor bin­nen en gaat op de grond liggen. Nou ja eerst wat op ‘m inpraten maar dat hielp niet. Ik dacht ik ga niet aan hem sjor­ren, dus assis­ten­tie van de poli­tie gevraagd en toen hebben we hem in de gemeen­schap­pelijke ruimte op een stoel gezet. Ik had meld­ing gedaan van het inci­dent en toen zijn ze alle­maal in twee bus­jes naar Almere gebracht en in twee car­a­vans geplaatst. Er ging ook nog een ver­pleegkundige mee om die draad uit z’n mond te halen want dat wilde hij pas als ze daar waren. Dat heeft een geld gekost, alleen die bus­jes waren al 1000,– per stuk aan huur.

Soms heb je ook last van vri­jwilligers. Er was een man van vluchtelin­gen­werk en die kwam vaak vra­gen hoe het ging enz. En die vent heeft een ver­haal opgedist over hoe slecht ik wel was. Dat ik mensen bedreigde en dit en dat. Ik heb dat vijf minuten aange­ho­ord en het toen gestopt. Hij moest van mij vertrekken en ik heb de lei­d­ing gebeld. Dat kwam alle­maal goed, maar dan heb je van die idiote, sen­ti­mentele lui, die mis­ge­hecht zijn en alleen maar medeli­j­den hebben. Bij mij kwa­men ze er nooit meer in. Aan dat soort mensen heb je niks. Ze zijn gevaar­lijk. Je moet mensen helpen zodat ze zichzelf weer kun­nen redden.

Maar ja, ik was inmid­dels 60 jaar, steeds weer last van m’n rug en er kwa­men weer nieuwe computerprogramma’s. Mijn collega’s sleepten me er wel doorheen, die spijk­er­den me bij. Ik kon toen nog net met de VUT (7) en heb dat maar gedaan.

Ik was de laat­ste licht­ing, van 1947, en ik heb er nog steeds geen spijt van dat ik die kans heb gepakt.

co12Foto: Van dik hout zaagt men planken

Noten:

(1) Voor de mast varen: Tot het lagere per­son­eel behoren. De laag geplaat­sten aan boord had­den hun onderkomen in het voorschip.

(2) Syn­on­iem: indi­vidueel voort­gezet onder­wijs Uit­leg: indi­vidueel voort­gezet onder­wijs; onder­wijs naar eigen aan­leg en tempo van de leer­ling op vmbo-​niveau

(3) Cen­traal Orgaan opvang asiel­zoek­ers (COA).

(4) Aan­vul­lende Opvang (AVO)

(5) Asiel­Zoek­er­sCen­trum (AZC)

(6) Immi­gratie– en Nat­u­ral­isatie­di­enst (IND)

(7) Vervroegde uit­tred­ing (VUT)

Joomla tem­plates by a4joomla