Els en Kees Koolman
van onze redactie, Ruud Meijns
Mevr. E.D. Koolman-Kuijper (Elsje Dea van de badmeester). Geboren 23-06-1937 in Wormer als dochter van Jan Kuijper 29-10-1907 – 29-11-1944 en P.E. van Dok 09-03-1908 – 26-04-1993.
De overlijdensdatum van Jan Kuijper doet al vermoeden dat er over die periode iets te vertellen valt. Haar vader is namelijk door de Duitse bezetters doodgeschoten. Maar laten we bij het begin beginnen. Els vertelt.
Ik heb drie jaar met vader en moeder thuis gewoond en heb daar goede herinneringen aan. Mijn vader had een zwembad en dat had hij ook nog zelf ontworpen en gebouwd. Dat kwam zo. Als jongen van zestien jaar had Jan Kuijper een kind van onder het ijs van de sloot in de Stationsstraat gered. Dat had hem doen inzien dat leren zwemmen belangrijk was voor iedereen. Zo is zwembad ‘Het Zwet’ er in 1934 met hulp van de gemeenschap gekomen. De ‘Zwetplassers’ maakten b.v. het hek langs het pad en plantten bomen. Jan Kuijper werd de eerste badmeester. Daarvoor was hij timmerman geweest in tal van Zaanse fabrieken. Als badmeester was hij, samen met het bestuur, actief om het bad financieel draaiende te houden. Daarvoor organiseerde hij veel feesten in het bad en ook bedacht hij de jaarlijkse ‘Zwettocht’, een zwemwedstrijd. De zwemmers werden begeleid door roeibootjes
Op de foto, bij de opening van Het Zwet in 1934, staat Jan Kuijpers tweede van links.
Ik heb goede herinneringen aan het zwembad. Ik was zo klein dat ik op de rijdende hengel kon zitten die, soms, vast gehouden werd door Jan Groenhart (de vader van de schilder) die toen assistent was. In 1940 moest mijn moeder opgenomen worden in een ziekenhuis en in 1942 in een sanatorium. Ze was naaister en had soms gevoelloze vingers, had flauwtes en zakte door haar benen. Geen oorzaak te vinden. Pas ver na de oorlog kwam men er achter dat ze suikerziekte had en daarom soms onwel werd.
Jan Kuijper was een echte organisator. Dat deed hij voor de oorlog voor de CPH en tijdens de oorlog voor het verzet. Zijn betrokkenheid was van landelijk belang en zijn dood in 1944 werd als een grote klap ervaren door het verzet. Ik heb uitgezocht wat er precies gebeurt was en het verhaal hierover verteld in een boekje onder de titel “Na de oorlog vertel ik je alles”.
Het betekende dat ik, samen met m’n oudere broer naar een kindertehuis ‘Zie de Zonzij’ in Beverwijk moest. De leiding, Pauline en haar broer Jaap van Hattum, waren N.S.B.’ers. Ik herinnert me een groot glas-in-loodraam met N.S.B. er op. De kinderen hadden er geen last van. Mogelijk was het wel een verplichting om als openbare instelling te mogen functioneren. Moeder had voor de opname getekend en was in de veronderstelling dat het wel goed zou zijn. Mijn moeder had voor de oorlog te maken gehad met de Internationale Rode Hulp, ze waren zo links als wat, en die zonden ook kinderen naar tehuizen dus dacht ze dat wel goed was. Later, was ik acht jaar en opgenomen in het Amsterdams Kinder Sanatorium (zie foto) voor T.B.C., ontmoette ik nog twee “tante Hennies” van het tehuis in Beverwijk, die in de verpleging in Bussum werkten.
Op de foto waren we weer met m’n vader. Voor het eerst uit het kindertehuis. Dat was in 1940. Omdat er niets meer georganiseerd mocht worden had hij een volksfeest in het zwembad op poten gezet. Daar mochten wij ook meedoen als elfje Myra en kabouter Zwartvoet. Toen mochten we logeren bij de ouders van m’n pleegmoeder. In de oorlog kreeg ik dauwworm en daar heb ik astma aan overgehouden. De behandeling bestond eruit om alle aangetaste delen als armen en benen met kokers te omwikkelen. “Ik leek wel de eerste robot in het land”.
Als medicijn voor m’n astma kreeg ik in de oorlog suiker. Daarvoor kreeg ik suikerbonnen. Dus iedereen in de familie had voldoende suiker. Als tegenprestatie mocht ik dan uit logeren, maar wel een flesje suiker meenemen.
Mijn pleegmoeder Trientje van Petten was op 21 jarige leeftijd weduwe geworden. Vader Kuijper opperde dat ze ging leren voor zweminstructrice. We kijken in het boek over Het Zwet om een foto van haar te vinden. Een boek vol prachtige foto’s allemaal te danken aan het feit dat de 16– jarige Jan Kuijper een fototoestel kreeg voor het redden van een kind. We hebben haar gevonden (zie foto). Dat ze de zorg voor de kinderen op zich nam kwam doordat vader Jan in 1942 moest onderduiken, onder dat mom kon hij het SOL-fonds helpen opzetten in de Betuwe. Mijn moeder werd opgenomen in een sanatorium. Bovendien werden mijn broer en ik ziek in het tehuis in Beverwijk. Eigenlijk zag Trientje er tegen op maar ze wilde ‘t wel proberen met één kind en na een paar weken het tweede kind; dat was ik. Moeder was het eens met deze oplossing. Trientje heeft de hele oorlogsperiode de opvang gedaan. Toen vader Jan Kuijper werd doodgeschoten is ze gebleven. Na de oorlog kregen wij als kinderen een uitkering van de Stichting 40 – 45. Trientje had zelf een klein pensioentje van haar overleden man.
Er is nog een foto, rond 1940, dat we aan het zeilen waren op het Zwet. Van l.n.r. mijn vader, vader van Petten, Kees m’n broer, Trientje van Petten, Eddy en mijn persoontje. En als die boot een beetje scheef hing mocht je met een kussentje naar beneden glijden. Het kon soms hard gaan op het Zwet, maar hier gaan we rustig voor de wind. Na de oorlog mochten we met de stichting ‘Het vierde prinsenkind’ vakantie vieren. Mijn broer
mocht naar Engeland en ik ging naar Vledder. Trientje, als leiding, naar Norg in Drenthe en daar ontmoette ze de man waar ze later mee is getrouwd en nog twee kinderen mee heeft gekregen. Ik vond het niet zo leuk in dat kamp; het was een werkkamp geweest.
De man van Trientje was Arie Visser. We noemden hem ome Aard. M’n pleegvader hield erg van dichten. De liedjes die ik van hem leerde heb ik later voor zijn kinderen opgeschreven. Dat was allemaal in het kader van de N.J.N . Ome Aard is maar 57 jaar geworden en z’n dochter is 56 geworden. Op de foto ome Aard met m’n broer Kees Kuijper.
Mijn pleegvader was boswachter bij het Amsterdamse Bos. Maar toen ze een geweer moesten dragen weigerde hij dat. Toen is hij weer als huisschilder aan de gang gegaan hoewel hij dat niet zo leuk vond. Maar ja, je moest een vak leren. Later is hij over gestapt naar het verzekeringswezen. Hij was vegetariër en in de oorlog moest hij onderduiken bij een boer. Daar moest hij helpen bij de slacht van een varken. Hij was helemaal over z’n toeren. Maar op den duur heeft hij het vegetarisme opgegeven.
Onze lichting van 1937 moest in 1943 naar school. Er was toen geen verwarming meer. Jan Kuijper stelde voor om de kinderen in de fabrieken onder te brengen en de school die leeg kwam te gebruiken voor opslag voor door het verzet veilig gesteld voedsel.
De Duitsers probeerden overal waar voedselopslag was dat weg te halen. Mijn vader was, voordat hij badmeester werd, timmerman geweest in Zaanse fabrieken en had daar kernen opgericht, dus iedereen kende hem. De werkers in de fabrieken seinden m’n vader in als ze wisten dat de Duitsers het voedsel kwamen ophalen en dan werd het ’s nachts verplaatst naar een andere fabriek of naar een lege school. Wij hadden school in de kantine van De Unie. We verzamelden bij het Laantje en in een lange rij liepen we dan naar De Unie (foto). Na de oorlog ging de school gewoon verder, maar ik ben door m’n astma en TBC niet veel op school geweest. Ik kreeg ook geen rapport.
Na de lagere school ging ik naar de M.U.L.O. in Wormerveer. Als je naar de HBS wilde kon je bijgespijkerd worden door de meester. Maar dat was meer voor middenstanders en zeker niet voor CPN’ers.
Ook jonge mensen werden ingeschakeld in het verzet. Bijvoorbeeld voor het overbrengen van berichten. Tijdens de spoorwegstaking toen de treinen niet meer reden werd er een briefje in een bak boven een urinoir (krul) bij het postkantoor gedaan en een jongen moest dat ophalen. Er was dan een teken dat het veilig was of juist niet, daar hadden ze een systeem voor. En dat is die jongen één keer vergeten en toen is het op die 29e november mis gegaan. Het is vaak een raadsel waarom dingen gebeuren zoals ze gebeuren, maar dit kostte mijn vader het leven.
Mijn broer was wat ouder dan ik en die heeft eigenlijk de grootste klap opgevangen. Hij kreeg een ontzettend schuldgevoel omdat hij dacht dat hij z’n vader verraden had. Ik ben dat toen allemaal gaan uitzoeken omdat ik ook niet precies wist hoe het zat. Hij had het er vreselijk moeilijk mee. Hij kwam in Santpoort terecht. Hij kon er niet mee omgaan, wat ik ook zei. Toen heeft hij er een eind aan gemaakt, heel triest.
Ik had alleen Kleuterleidster A en later heb ik B ook gehaald. Onderwijzeressen in het Voorbereidend Lager Onderwijs noemden ze dat toen. Later zijn ze dat leidster gaan noemen. Ik werkte in de Jacob Rekstraat bij kleuterschool De Watervogels. Na een heftige astma-aanval ben ik voor dit vak afgekeurd. De arts dacht dat mijn hart gevaarlijker was, maar toen hadden ze nog niet van die mooie hartfilmpjes om dat te ontdekken. Later kwamen ze er achter dat ik een hartafwijking had en ik heb een aantal operaties gehad, maar ze hebben me goed opgeknapt.
Foto: vader en moeder Kuijper, Kees en Elsje
Kees Koolman
Cornelis (Kees) Koolman was van 14 04 1932. Zijn ouders waren Cornelis Koolman (1900−1978) en Maartje van Berge (1903−1985). Kees ging naar de Vissershop-school en deed het 7e en 8e leerjaar op de Kattegatschool. Er is nog een werkstuk bewaard gebleven dat hij op de lagere school heeft gemaakt over Oud Zaandam en Czaar Peter. Met de hand geschreven.
Op deze school gingen ze nog met de klas op excursie. Dat hing natuurlijk wel van je onderwijzer af. In Wormer waren ze veel stijver en die gingen er echt niet op uit. M’n pleegvader ging wel met jongeren met een roeibootje het veld in. Zelf had ik in de 4e klas een leuke onderwijzer, Jan Zwart, een toneelspeler. Veel toneelspelen en poppenkast en dan mocht ik de coulissen tekenen. Maar we hadden een groot gebrek aan papier. Mijn vader had wel papier in veiligheid gebracht en daar kon ik gebruik van maken. Kees vervolgde zijn opleiding op de Middelbare Tuinbouwschool in Aalsmeer. Hij was daar intern bij één van de kwekers en in de weekeinden kwam hij thuis. Dat deed hij op de fiets. Toen hij in dienst moest kwam hij, vanwege z’n opleiding, bij de MTS’ers; allemaal technische jongens. Door z’n reuma en z’n scheve gewrichten kon hij niet eens een geweer recht houden. Toch was hij goed gekeurd. Door een ongeluk bezeerde hij z’n enkel en dat ging ontsteken en daardoor heeft hij een groot deel van de 18 maanden in Oog en Al
gelegen.
Keko is een afkorting van Kees Koolman. Hij wilde z’n naam op z’n klompen branden maar dat was natuurlijk veel te lang en zo werd het Ke en Ko. Hij hoefde ook geen naamkaartje in een jeugdkamp, want z’n naam stond al op z’n klompen.
Na z’n opleiding kwam hij in dienst bij bloemisterij Schipper. Na Schipper werd hij ambtenaar bij de gemeente waarvoor hij de Heemtuin aanplantte. Het idee voor de Heemtuin kwam van de heer Kloos, adjunct-directeur van Gemeentewerken Zaandam. In het begin moest hij één dag in de week het vak leren bij collega’s in het heempark van Amstelveen. Daar ging hij dan op de fiets naartoe en kwam vaak met fietstassen vol nieuwe plantensoorten weer terug in de eigen heemtuin.
Ik kende Kees al wel want we waren allebei lid van de N.J.N. Hij was nog met een ander meisje en zij vertelde me ooit dat hij had gezegd dat als hij ooit een ander nam dat hij dan met “Els” zou gaan. Het was een knappe jongen. Het viel niemand op dat hij reuma had. Zijn moeder zei alleen maar dat zij hem een beetje stijf vond. Ze wist van niks, nooit geweten dat hij reuma had.
Mijn man en ik zijn getrouwd in 1958. Ik was 21 en de familie kon daar niets meer over zeggen. We hebben eerst mijn broer opgevangen en later hebben wij mijn moeder in huis gehaald. Probleem was dat ze niet langer dan zes weken afwezig mocht zijn. Toen ik het aan de hoofdzuster vroeg zei ze, dat ze eigenlijk niks mankeerde. Ze had geen inkomsten, geen kleding en geen woning. Ik was vijftien toen ik haar weer zag en ze liep echt in vodden. Ze zat eerst in Vogelenzang en toen heeft haar broer ervoor gezorgd dat ze naar Santpoort kon. Daar deden ze wel aan lichamelijk onderzoek en ontdekten ze direct dat ze suikerziekte had. Ze kreeg medicijnen en ging opknappen heen.
Na de oorlog kreeg ze een uitkering van de Stichting 40 – 45 als oorlogsweduwe. Ik heb met de stichting over haar toestand gesproken, ze alles verteld en een week later had mijn moeder een woning.
Ons eerste huis was op het Vissershop, in de Beukenlaan. Dat is de enige straat die niet is terug gekomen in het nieuwe plan. Mijn man had een laag nummer, van z’n grootmoeder denk ik. En we namen mijn broer in huis. Sallie Smit, directeur van de woningbouwvereniging, hoorde ons hele verhaal en we kregen de woning van ZVH. We hebben geboft.
Keko was knecht bij bloemisterij Schipper en dat was een goeie baan. Dus toen hij als knecht bij de gemeente begon dacht hij dat hij daar wel verder mee kon, maar dat viel tegen, want als knecht kun je geen promotie maken. Hij had meer diploma’s dan z’n baas en wist ook veel meer van planten, maar het maakte niks uit. Hij is toen bij z’n vader gaan werken voor het grafonderhoud.
Tijdens z’n eerste jaar bij de Heemtuin heeft hij ook een dagboek bijgehouden. Wat z’n werkzaamheden waren, welke zaden hij meegenomen had voor de tuin. Keko had een hele verzameling zaden, allemaal in kleine buisjes. En hij had natuurlijk al veel kennis opgedaan bij de N.J.N..
Kees Koolman was de allereerste tuinman van de heemtuin en heeft zich jaren later ook nog verdienstelijk gemaakt als bestuurslid van NME Zaanstreek. Hij werd geïnterviewd naar aanleiding van het 50-jarig jubileum van de tuin. “Ik ben vanaf 1955 tot 1963 heemtuinman geweest. In die functie had ik weinig mogelijkheden om binnen de Plantsoenendienst door te groeien. Het loon hield ook niet over. Ik heb er toen voor gekozen om in dienst te treden bij mijn vader, die onderhoud verrichtte aan het grafwerk van de begraafplaats aan de Zuiddijk. Daar heb ik tot 1986 gewerkt. Toen belandde ik in de WAO. Volgens mij waren er destijds ambitieuze plannen rondom de heemtuin. Het moest een soort natuureducatiecentrum worden en ik zou daar dan schoolklassen ontvangen en begeleiden.
Maar dat is er toen nog niet van gekomen. In mijn tijd was de heemtuin slechts op de woensdagmiddagen voor het publiek geopend. Ik had de beschikking over een full time hulp van de Sociale Werkplaats en had een alternatief gestrafte als extra hulpje. Ik had naast de tuin ook de zorg voor de vogels in en om de eendenvijver. Daar hoorden toentertijd ook nog pauwen bij. Om het aantal vogels te beperken raapte ik geregeld de eieren uit de nesten. Daar zijn in verschillende huishoudens heel wat pannenkoeken van gebakken.”
Mijn man kon het zware werk op de begraafplaats niet volhouden. Hij had vanaf z’n jeugd reuma, als baby had hij dat al. De ziekte van Forestier is iets voor ouderen, maar hij had het al vanaf z’n geboorte. Stijve armen, handen, rug en gewrichten. Hij kon zich er goed mee redden, maar het was erg pijnlijk. Hij werkte toen bij zijn vader op de begraafplaats en de huisarts vertelde hem dat als hij zo door ging hij in een rolstoel terecht zou komen. Toen is hij gestopt. Financieel was het niet best want hij zat op het minimumloon. Gelukkig was ik kleuterleidster en had ook een inkomen.
De schilder Jan de Boer zat met mijn moeder op een volksdansgroep. Hij had een viool, net als mijn moeder. Ze hadden ook een fietsclub om met z’n allen uit fietsen te gaan. Jan en Jans, ze waren vrienden van m’n moeder. Keko hielp hem af en toe met het vervoer van schilderijen. Zo ontmoette hij meerdere kunstschilders en beeldhouwers als Bram Vergouw of pottenbakkers zoals Klaas de Boer en Hannie Poelmeijer. Hij bezocht zoveel mogelijk tentoonstellingen en was zeer geïnteresseerd in mensen. Een echt mensen-mens.
Wij kwamen al vroeg in contact met kunstenaars want zo was m’n vader bevriend met Frans Mars. Hij heeft mijn vader nog geschilderd voor de oorlog. Kees had er wel belangstelling voor en vond het ook aardig dat ik tekende. Maar ja, geld had je er niet voor. Zo was er eens een tentoonstelling in het Weefhuis van de familie Janssen uit Westzaan. Daar hing een etsje voor 25 gulden. Dat hadden we niet en Jantje, de jongste zei nog dat we het maar aan z’n vader moesten vragen, dan kregen we het wel goedkoper. Nou dat vonden we weer niet leuk voor die man.
Later kwam hij wel bij ze over huis want hij had het onderhoud van het grafwerk. Als Kees dan iets kopen wilden dan was er met dichte beurzen wel een afspraak te maken. Eens per jaar ging je de klanten langs voor het onderhoudsgeld. Kees was ook zeer vrijgevig als hij wist dat iemand iets kon gebruiken. Als mensen suikerzakjes of telefoonkaarten spaarden begon hij alvast voor ze om zich heen te kijken. Zelf had hij ook een verzameling ansichtkaarten van de Zaanstreek. Hij had veel belangstelling voor de geschiedenis. We zijn in een aanleunwoning boven het Erasmushuis in 2011 komen wonen. We woonden tot dan in de Dennenstraat. Maar nadat ik een hartoperatie had gehad, zei de huisarts dat we nu maar moesten verkassen.
Keko kreeg een chemokuur, want hij had prostaatkanker, dat was in de hand te houden. Maar later kreeg hij darmkanker en dat werd te laat ontdekt; een poliep was niet volledig verwijderd. Het is toen doorgegaan naar z’n lever. Na de operatie kwamen z’n maag en darmen door die chemo niet goed meer op gang. Met de operatie voor een nieuwe heup moest die chemo gestopt worden, het resultaat was dat hij overal bloedingen kreeg; z’n handen, voeten en mond. Voor hij kwam te overlijden was dat net weer een beetje over en hij kreeg weer zin en maakte weer plannen. Door die oude heupprothese liep hij slecht maar op dat been kon hij nu weer zonder pijn staan.
Hij was weer gelukkig en ik kreeg zelfs een dikke zoen van hem. Hij zat in z’n rolstoel en maakte nog grapjes met de verpleegster. Er kwam een diepe zucht en weg was hij. Hij heeft genoeg pijn gehad in z’n leven hoor, maar is op een mooie manier heen gegaan.
Het verhaal van Co.
Vlak voor Kerstmis 1965 werd ik als amper 18-jarige, na diverse omzwervingen opgenomen in het gezin van Els en Kees Koolman. Op dat moment hadden zij 3 kinderen, Jan-Kees, Marijke en Lonneke. Mijn enige bezit bestond uit een weekendtas met kleren en een paar boeken. Ik kreeg de beschikking over een eigen kamer met een bureautje en zelfs een elektrisch kacheltje. Dit was voor mij een hele belevenis, nooit had ik een dergelijke luxe ervaren. Na verloop van tijd voelde ik mij helemaal op mijn gemak in de nieuwe situatie, opgenomen in een gezellig, warm onconventioneel gezin waarin voor iedereen altijd aandacht en alles bespreekbaar was.
Veel van mijn schamele spullen werden vervangen en ik mocht mijn kamer naar eigen idee inrichten. Bovendien, ik vond dat heel erg luxe, mocht ik elke dag ná mijn werk douchen. Destijds werkte ik als werfknecht bij Houthandel Verweij en verdiende ƒ 80,00 per week waarvan ik als bijdrage aan Els en Keko ƒ 15,00 betaalde. (Toen ik uiteindelijk weer op mijn eigen benen moest gaan staan kreeg ik een spaarbankboekje met ƒ 300,- mee.) Als gevolg van mijn wat rommelige leven had ik niet echt veel idealen en was eigenlijk een beetje in de goot verzeild geraakt. Geen schoolopleiding afgemaakt en vanaf mijn 14e jaar van het ene baantje naar het andere gegaan.
Op een dag vroegen Els en Keko hoe ik de toekomst nu verder zag. Ik had daar eigenlijk nooit meer over nagedacht. Maar goed, op hun aanraden ben ik aan een schriftelijke cursus, te vergelijken met de toenmalige MULO, begonnen. Dat viel in het begin niet mee, ik had geen greintje zelfdiscipline. Daarom stelde Els voor om een soort rooster te maken waarin in het bijzonder mijn studieactiviteiten werden gepland. Dat lukte, en zo kwam ik weer een beetje in het gareel.
Zeker voor een jongen van amper 18 jaar die altijd maar wat aangerommeld had was dit een hele nieuwe ervaring. Al snel bleek dat het studeren mij aardig lukte, ik kon altijd op advies en hulp van Els en Keko rekenen, en ik kreeg er wel aardigheid in. Zo startte mijn ‘nieuwe’ bestaan op Dennestraat 9 in Zaandam. Keko had destijds een bedrijfje in grafonderhoud en de aanleg en onderhoud van tuinen. Regelmatig hielp ik bij diverse klussen; iets waaraan ik nog veel leuke herinneringen heb. Vooral aan het werken op de begraafplaats moest ik wel even wennen.
Een enkele maal hielp ik ook bij het aanleggen van een nieuwe tuin, grond kruien etc.. Eigenlijk niets bijzonders, ware het niet dat we op een zeker moment grond uit het centrum van Amsterdam kregen, zware vette klei. Bij het verplaatsen van deze grond bleek deze vol te zitten met allerlei potscherven, tegels, kruiken, potjes, munten, tinnen lepels en vorken, borden etc. Toen we dit constateerden werd elke schep grond grondig bekeken en al snel hadden we, zeker dank zij de adelaarsblik van Keko, een emmer vol met spullen die thuis werden afgespoeld en op hun evt. waarde beoordeeld.
Ook dit was voor mij heel nieuw. Over de “Adelaarsblik“ van Keko: soms als ik bij hem in de 2CV door de polder reed kon het gebeuren dat hij plotseling remde, dan moest ik zijn verrekijker in zijn eeuwig volgeladen auto opzoeken omdat hij iets, een vogel o.i.d., gezien had. Niets ontging hem!
En dan het strandjutten, als het flink gestormd had kon het voorkomen dat ik ‚s morgens heel vroeg uit mijn bed getrommeld werd, het ontbijt stond al klaar, en we reden meestal naar Wijk aan Zee om te zien wat er zoal aangespoeld was. Op het strand aangekomen was mijn slaperigheid al gauw over.
Vaak woei het nog hard en je werd bijna gezandstraald door het opgestoven zand. We liepen dan noordwaarts langs de branding en als er iets aangespoeld was, was ik nooit de eerste die het zag. Zo kwamen we vaak met de meest uiteenlopende spullen thuis. Gasflessen, gewone flessen, en écht waar, soms met een briefje er in, visnetten, glazen, metalen, kurken of plastic drijvers, bruikbare stukken hout, houten scheepsonderdelen soms en nog veel meer spullen die Keko de moeite waard vond. Ook zeeschuim, het kalkachtige rugschild van de zeekat werd verzameld en meegenomen. (Keko gebruikte dit om er natuursteen mee te polijsten.) Soms dode vogels, een dode zeehond maar die gingen niet mee naar huis.
Ik herinner me nog de keer dat Els en Keko ook deelnamen aan het zomerkamp van Buurthuis de Brug op een landgoed in de buurt van Mook (Limburg). Er waren daar wat vennetjes in de buurt waar het wild regelmatig kwam drinken. Keko had dit al snel ontdekt en zo kwam het voor dat ik ‚s morgens vroeg werd gewekt om dat te bekijken. Hetgeen betekende dat je met haastig aangeschoten kleding door het natte gras kroop om ongemerkt het wild gade te slaan.
Zo heb ik tot juli 1967 deel uitgemaakt van het gezin van Els en Keko een periode die uiteindelijk bepalend bleek te zijn voor de rest van mijn leven. Aan hen heb ik veel te danken, hun invloed en betrokkenheid waren voor mij heel belangrijk.
De Kunstverzameling
Keko´s grootste hobby was het verzamelen van etsen en schilderijen. In overleg met de kinderen besloten we dat er wel wat verkocht kon worden. Toen zowel het Molenmuseum als het Weefhuis aanboden een tentoonstelling ter herinnering aan hem te organiseren, werd dat meteen een mooie gelegenheid om vrienden en kennissen iets te laten zien en eventueel te kopen.
De toespraken van Marijke Viegen – Koolman en Henk Heijnen op 10 januari 2014, zoals op de uitnodiging vermeld, volgen hieronder.
Toespraak door Marijke van Viegen-Koolman
Allereerst van harte welkom bij deze unieke dubbeltentoonstelling in het Weefhuis en het Molenmuseum van het verzamelde werk van onze man en/of vader Kees Koolman.
Ik wil mij graag aan u voorstellen. Mijn naam is Marijke van Viegen-Koolman. Ik mag hier, als dochter, iets vertellen over Kees Koolman, velen kennen hem als Keko! Een markante Zaankanter en een enthousiaste kunst– en natuurliefhebber, zoals, in 2012, op zijn rouwkaart stond. Hij kende echt veel mensen en velen kenden Keko!
Ik hoef eigenlijk niet zoveel meer te vertellen, want gisteren stond er een heel mooi en groot artikel in het Noord Hollands dagblad over deze tentoonstelling en mijn ouders. Voor de meeste genodigden die hier aanwezig zijn, was hij een bekend persoon. Ieder heeft zijn eigen herinnering aan en ervaring met hem. Het is dan ook onmogelijk om hier alles te melden. Je mist altijd wel iets.…. Ik hoop het kort te houden.
Allereerst: Kees was gek op zijn gezin. Zijn vrouw Elsje Dea (zijn meisje, zijn steun en toeverlaat), hun kinderen. De oudste, onze broer Jan Kees, helaas veel te vroeg overleden in 1972, de oudste dochter Marijke en de jongste telg: Lonneke.
Hij stond altijd voor ons klaar, wij hoefden maar te vragen of hij regelde het voor ons/bracht ons weg/haalde ons op/etc. Niets was hem daarbij te gek of te ver. U zult dit wel herkennen, want ook u weet: als je vertelde dat je hier van hield of daar in geïnteresseerd was, dan kwam even later Keko wel bij je langs met een tas of auto vol met die spullen.
Hij was een echt mensen mens met een brede interesse. Wat maakte dat wij als gezin er vaak op uit trokken. De natuur in, het strand of het open veld had hierbij zijn voorkeur. Wij zullen wát vaak met storm op het strand of de pier geweest zijn. Zo bezochten wij ook het Natuurmuseum, de Heemtuin en de kinderboerderij Darwinpark, maar wij reden ook met Luilak door de Zaanstreek om alle vuren langs te gaan of waren regelmatig op de Zaanse Schans of in het molenmuseum te vinden. Ook reed hij graag samen met ons naar een rommelmarkt, om dan vooral iets te kopen bij een kind die met wat hebbedingetjes op een kleedje stond te verkopen.
Zo gingen wij als kind, maar ook later, mee naar de diverse kunsttentoonstellingen. Wij zullen wat rondgelopen hebben hier in ‚t Weefhuis/de Zienagoog (u weet wel eerst op de Gedempte Gracht, maar later ook in de Westzijde). Ook kwamen wij bij de verschillende Zaanse kunstenaars thuis. Voor ons niets bijzonders, wij wisten niet beter.
Zijn brede interesse maakte ook dat hij met veel mensen contact had. Het maakte niet uit wie je was: directeur, kunstenaar, collega, buurman, secretaresse, strandjutter, vrijwilliger, leraar, vriend, ambtenaar of kind; hij was er voor je.
Keko deelde naast zijn aandacht en spullen, ook zijn kennis graag met iedereen. Persoonlijk, zoals zijn dieren-, planten– en snoeikennis aan Bram, mijn man/zijn schoonzoon t.b.v. onze moestuin, maar ook algemeen.
Vele Zaanse organisaties weten dit ook. Kees was echt gericht op de Zaanstreek. Hij kwam, vaak samen met Els, bij diverse historische verenigingen, het natuurmuseum, De Zaanse Molenvereniging, de Odd Fellows, diverse Zaanse scholen of woningbouwverenigingen. Ook bij de oud verzetsstrijders, de gemeente, het politiemuseum, de politie, enz, enz.
Op verzoek van mama wil ik, mede dankzij Kees, de medewerkers van het Weefhuis expliciet bedanken voor de aanpassingen die jullie aanbrachten, zoals het realiseren van een leuning en/of het aanbrengen van extra handvaten. Dit waardeerde Keko en Els heel erg! Op deze manier kon hij, ondanks zijn handicap toch gewoon binnen komen en zijn vrijwilligerswerk uitvoeren.
Zijn droom was om ooit een Zaans Museum, in welke vorm dan ook, in te kunnen richten. Daarvoor verzamelde hij thuis dan ook van alles. Het huis stond er vol mee. Wij zijn er mee opgegroeid. Als het maar iets te maken had met de Zaanstreek. Zo waren er diverse Zaanse kunstenaarswerken, zoals beelden, schilderijen, etsen, tekeningen, maar ook krantenartikelen, boeken, de Zaanse taal, de Zaanse molens, een plattegrond of voorwerpen die op de Zaanstreek betrekking hadden, ed. Helaas is dat er nooit van gekomen.
Gelukkig hebben wij nu wel deze unieke dubbeltentoonstelling. Gelijkertijd in zowel ‘t Weefhuis, als in het Molenmuseum.
Mama bedankt dat je er altijd was voor papa en als stuwende kracht achter hem stond. Ook bedankt dat je dit voor papa wilde doen, want een klus was het zeker. Ook de vrijwilligers die de etsen tentoonstellings-klaar gemaakt hebben: Bedankt! Wij waarderen dit enorm.
Onze speciale dank gaat in het bijzonder uit naar de heer Henk Heijnen, conservator van het Molenmuseum en mevrouw Riet Zegers-Deerenberg van het Weefhuis en haar man Jan. Dank zij hun initiatief en enorme inzet is deze expositie tot stand gekomen. Petje af!
Ik hoop dan ook dat zij straks iets meer over de tentoongestelde kunstwerken en hun kunstenaars kunnen vertellen, want dat kunnen zij beter dan ik.
Over Keko is zeker niet alles gezegd. Het zal nooit compleet zijn. Ik weet zeker dat ik achteraf van jullie hoor van: “Oh, had dit ook verteld” of “dit is ook typisch Keko”. Ik zou zo zeggen: Praat er hier dan maar met elkaar over en deel het net zoals Keko het zou willen!
Veel kijk en koop plezier!
Marijke van Viegen-Koolman (mede namens Els en Lonneke Koolman)
Toespraak Henk Heijnen
Het verzamelen zat Kees Koolman in de genen. Als hij iets zag dat zijn belangstelling trok, of als hij iets zag waarvan hij wist dat die of die het verzamelde, of iets waarvan hij vond dat die of die het moest hebben, dan besloot Kees steevast dat hij het moest aanschaffen. Els, zijn vrouw, zei wel eens voorzichtig: “Kees, bedenk eerst eens waar je het thuis wilt ophangen. Is er nog wel een plekje voor?” Het was een retorische vraag, want het huis hing vol. Kees hoorde het wel, maar hij sloeg het advies volkomen in de wind. Verzamelen was zijn lust en zijn leven. Of het nu kunst was, of melkdoppen, postzegels, sigarenbandjes, boeken, posters, droogbloemen, ansichtkaarten, noem iets op en Kees verzamelde het.
De meest in het oog springende eigenschap van een echte verzamelaar is het streven naar volledigheid. Zag Kees een ets van Frans Room, dan moest en zou hij alle etsen van Frans Room bezitten.
Foto: Ets van Frans Room.
Kocht hij een boek over de Zaanstreek, dan moest hij alle boeken over de Zaanstreek hebben.
Een andere eigenschap van de verzamelaar is de verminderde belangstelling na de aanschaf. Waren eenmaal alle staten van een ets door Peter Langenberg verworven, dan verdwenen ze keurig opgeborgen in een la. Als de buit binnen was, werd de aandacht op iets anders gericht.
Bij Kees was het alles of niets. Hij was een vechter. Hij moest wel, want door een chronische ziekte had hij altijd pijn. Bovendien trokken zijn gewrichten krom zodat hij moeilijk bewoog. Des te indringender was zijn blik als zijn oog op iets van zijn gading viel. Was hij eenmaal bevangen door de verzamelkoorts, dan was er ook geen houden meer aan. Talloze keren moet hij handenvol kunstenaars hebben achtervolgd tot in de diepste krochten van hun ateliers, wijzend naar kunstwerken, vragend, smekend, bedelend om een ets, een tekening of een schilderij. En hij wist van geen wijken: alleen met een kunstwerk ging hij de deur weer uit.
Ooit sprak hij af met zijn naamgenoot Cees Woudt (uitgever en kunstliefhebber) dat zijn collectie Zaanse kunst geëxposeerd zou worden aan een wand van het Zaans Museum. Helaas overleed Cees Woudt en kwam er niets van de plannen terecht. Nu, zo’n vijftien jaar later, komt die expositie voor een deel alsnog tot stand. Voor een deel, omdat deze werken in het Weefhuis en de werken in het Molenmuseum nog niet de helft uitmaken van de collectie Koolman. Hier in het Weefhuis is het werk de komende twee weekenden te zien. Nog veel meer werk tot 10 maart.
Het verzamelen zat Kees Koolman in de genen. Nu Kees niet meer bij ons is, probeert zijn vrouw Els te ontzamelen. Om in stijl te blijven en de geest van zowel het verzamelen als het ontzamelen levend te houden zijn alle werken te koop. Iedere aankoop kan de kiem zijn voor een nieuwe verzameling, of is een aanvulling op de verzameling die u al heeft. Met de aankoop keert u straks tevreden huiswaarts. Het kunstwerk krijgt een prominente plek of het komt bij de andere kunstwerken die u thuis koestert. En al snel komt bij u de gedachte op dat er nog iets mist in uw collectie, zodat u geïnspireerd raakt om op jacht te gaan naar nieuwe kunstwerken.
Dit alles, dames en heren, zou Kees ook zo gedaan hebben.
Foto: Keko bij de uitreiking van de Vrijwilligersprijs van Zaanstad door burgemeester Geke Faber.
Kees Koolman 1932 — 2012 (red.)
Nagekomen bericht:
Beste redactie, beste Co Plomp,
Zojuist heb ik jullie artikel over Kees Koolman gelezen. Mijn herinneringen aan KeKo hebben allemaal betrekking op vogels kijken. Op een woensdag middag werd ik (als 10 à 11 jarige) meegenomen in KeKo zijn 2CV naar het zijkanaal waar de Nauernasche Vaart in het Noordzeekanaal uitkomt. Hij wilde mij steltlopers laten zien. Daartoe was “de Kist”, een vogelgids, bij de hand. Ik heb genoten van de scholeksters, kokmeeuwen, zilvermeeuwen en mantelmeeuwen, aalscholvers en in het bijzonder van de steenlopertjes. Iedere keer als Kees een vogel gezien had liet hij mij met de verrekijker die vogel zien en las hij voor uit de vogelgids. Ik heb veel over vogels van hem geleerd. Later heb ik bij De Slegte eenzelfde vogelgids gekocht.
Rond dezelfde tijd nodigde de familie Koolman ons uit voor een verblijf in Aldemirdum in Gaasterland. Daar verbleven wij in een bungalow te midden van, voor mij, een opwindende natuur. Kuifmezen, koolmezen, pimpelmezen, Vlaamse gaaien (natuurlijk), rooie eekhoorntjes. En altijd was “de Kist” bij de hand.
Met Keko en met Co ben ik ook wel wezen strandjutten, maar ik had meer oog voor de zilvermeeuwen, grote en kleine mantelmeeuwen en strandlopertjes. Wat mij daar nog het meeste bijstaat is de vondst van een koekblik met inhoud (een fruitcake).
Met groet,
Henk van den Berg jr.