Heer Hendrik van de Ven
Levensverhaal van een zeeman
Door: Emmy Zunneberg i.h.k.v. Levensverhalen Welsaen
Familie
Mijn naam is Hendrik Jacob van de Ven, ik ben op 4 juni 1921 aan de Kanaalstraat te Amsterdam geboren. Ik was de jongste uit een gezin van zes kinderen en ik had vier broers en één zus. Mijn vader heette Klaas van de Ven, mijn moeders naam was Amelia Zwaag.
foto: ouders
Mijn vader begon zijn loopbaan als koetsier. Het koetsiersbedrijf waarvoor hij werkte, kocht op enig moment een auto van een Duitser. Diezelfde Duitser leerde mijn vader autorijden. Jaren later werd hij de eerste particuliere chauffeur in Nederland en werkte hij voor notaris Bax uit Schagen.
Zo kwam mijn vader in het automobielbedrijf terecht, hij begon een eigen garage, in zijn beste tijd bestierde hij er drie. In de tweede WO werd het moeilijk, de auto’s van mijn vaders klanten werden door de Duitsers gevorderd en op transport gezet naar „die Heimat”! De klanten waren boos op mijn vader, want waarom deed hij er niets aan om dat te voorkomen? De zaken gingen slecht. In de recessie na de oorlog was er nog maar één garage overgebleven. Uiteindelijk ging het hele garagebedrijf naar de bliksem! Na de oorlog vond mijn vader een andere betrekking.
Mijn oudste broer heette Joop, hij werkte als chauffeur in de besteldienst van banketbakker Bundels. Bundels wat een naam hè, gevonden in een bundeltje, haha! De naam van de op twee na oudste was Cor, Cor was een „geleerde”, hij ging bij Philips werken. Nico die daaronder zat, was ook een „geleerde”, sprak vloeiend Frans, Duits en Engels en gaf daar les in. Willem, mijn jongste broer, was een apart geval die had altijd van alles aan de hand. Daarna kwam mijn zus Klaartje. Met mijn zus had ik een goed contact, zij was min of meer een „moedertje” voor mij.
Foto: Hendrik 1 jaar
Het leeftijdsverschil tussen mijn broers en zus onderling was ongeveer 2 jaar, ik scheelde 4 jaar met Klaartje. Joop was 12 jaar ouder dan ik, Cor 10, Nico 8, Willem 6 en Clara 4. Ik woonde maar kort op de Kanaalstraat, ons gezin verhuisde naar de Amstelveenseweg toen ik een half jaar was. Als kind beleefde ik een fantastische tijd in Amsterdam-Zuid, ik woonde er al met al bijna 24 jaar.
Schooltijd
Ik ging in Amsterdam op school, de Van der Palmschool aan de Kostverlorenkade, een lange kade in Oud-West. De garage van mijn vader bevond zich aan de overzijde van het water. Als ik naar school liep, zwaaide hij mij vanaf de andere kant gedag.
foto: Kostverlorenkade met scholen aan de overkant
Op de Van der Palmschool zaten de jongens en de meisjes tot en met de zesde klas apart, op de ernaast gelegen Allebeeschool ging het er al veel moderner aan toe, daar hadden ze gemengde klassen. Het was een openbare school met, in de eerste 6 jaren, onderwijzeressen; nare vrouwen die niet wisten hoe ze met kinderen moesten omgaan. Alle kinderen hadden een hekel aan die vrouwen! Tijdens mijn schooltijd werd ik een keer met de auto naar school gebracht, dat vond ik natuurlijk reuze spannend! Mijn vader had de ingang van de school nog niet eens bereikt, toen er al een van de onderwijzeressen aan kwam rennen om hem te laten stoppen. Mijn vader kreeg op z’n kop van de juf, het was niet de bedoeling dat zijn zoon gebracht werd; Henny moet lopen!
Ik heb de sterkste en leukste herinneringen aan de twee extra jaren, klas 7 en 8, want toen kregen we een meester en dat was een stuk leuker dan al die „juffen”! In die laatste twee jaren leerden we Engels en af en toe ook wat Franse woorden. Eigenlijk had ik een hekel aan school, vanwege die „vrouwen”, maar ik ben blij dat ik die twee extra jaren vol gemaakt heb. Die meester was een succes, hij ging gewoon naast je zitten en had echt belangstelling voor je!
Ik herinner mij nog, dat ik aan het schrijven was en hij me een klopje op de schouder gaf en z’n duim opstak! Ik had geen idee wat zo´n gebaar betekende en vertelde het thuis tegen mijn broer Nico; Dat betekent dat je goed je best doet, vertelde hij me. Daar was ik heel blij mee!
Als jong jochie werd ik een keer door een van mijn vriendjes, van een vuilnisschuit die voor de school aan de Kostverlorenkade lag, in het water geduwd. Naast de vuilnisboot lag een draaiende baggerschuit en ik dreigde in een van de bakken te worden meegesleurd. Gelukkig werd ik net op tijd gered door één van de werknemers. Hij viste me aan mijn haren uit het water en gaf me een schop onder mijn kont toe! Die man was vreselijk kwaad op me, waarschijnlijk omdat hij zich zelf ook te pletter geschrokken was. Maar het was mijn schuld helemaal niet, ik kon er niets aan doen.……! Hoe dan ook, ik moest wel in mijn natte, vieze pak naar huis!
Fijne jeugd Als kind werd ik Henny genoemd, ik was een verlegen jochie dat stotterde. Ik stotterde wel 24 jaar lang! Het grappige is dat toen ik later Engels ging spreken, het stotteren totaal verdween. Daarna ging het in het Hollands ook steeds beter. Stotteren zat in het gezin, Joop en Willem stotterden ook. Ik heb een fijne jeugd gehad met hele lieve ouders. Mijn moeder was de liefste vrouw van de wereld, ik was een echt „moederskindje” en het lievelingetje uit het gezin. Ik hielp mijn moeder dikwijls in de keuken.
Mijn vader, en ook de andere gezinsleden, noemden me Henne. Ik heb mijn vader nooit kwaad gezien, ook al gebeurden er heus wel dingen die niet door de beugel konden. Ik heb ooit eens een muurtje aan flarden gereden in de garage van mijn vader, toen ik auto probeerde te rijden. Mijn vader bleef er kalm onder. Net zoals bij de streken van broer Willem, die aan „joyriding” deed met vrienden, maar dan wel in de auto van een klant! Willem was een nietsdoener, autorijden was zo’n beetje het enige dat hij kon.
Met mijn oudste broer Joop, die een grote mond had en altijd liep te mopperen, zat de relatie niet zo lekker. Eenmaal getrouwd, en nog wel met een katholiek meisje, werd hij een stuk vriendelijker. Met mijn zus Klaartje daarentegen, heb ik een hele goede band gehad. „Puk” noemden ze haar ook wel; al weet ik niet waarom. Klaartje hielp me met Engels. Ze had helemaal geen vriendinnetjes in de buurt en had er plezier in om mij van alles te leren. Dat viel zelfs de meester op en hij sprak Klaartje erop aan; „Ik hoef maar iets aan Henny te vragen en hij weet het antwoord al!” Daar was Klaartje apetrots op, want zij had het me tenslotte bijgebracht; Klaartje is altijd een tweede moeder voor me geweest. Aan de Amstelveenseweg, hoek Pieter Lastmankade, heb ik een fantastische tijd meegemaakt. De ruimte was weids, in die tijd kon je helemaal naar Schiphol kijken, en ‚s winters kon je er schaatsen op een meer in de buurt, de Nieuwe Meer.
Foto:Amstelveenseweg, hoek Pieter Lastmankade.
Ik heb het oude Olympisch Stadion, dat geheel van hout was opgebouwd, zien slopen en het nieuwe gebouwd zien worden. Ik kan me de meute mensen, die tijdens de Olympische Spelen in 1928, te voet, per fiets of met de auto toestroomden nog voor de geest halen.
Ik had verschillende vriendjes in de buurt, met wie ik buiten speelde. Maar ik las ook veel, bijvoorbeeld over de jongens van Bontekoe en reisverhalen over Afrika. En zo is mijn grote wens om te gaan varen en verre landen te zien ontstaan. Op een dag had ik bedacht om met een vriendinnetje een rondvlucht op Schiphol te gaan maken, we fietsten er met z’n tweeën naartoe en het lukte ons ook nog om het voor elkaar te krijgen. Geen idee wat dat toen kostte?! Bij thuiskomst heb ik wel op mijn kop gehad van haar ouders, of ik helemaal gek geworden was om met hun dochter te gaan vliegen!
Foto rechts: Schiphol 1930
Mijn broers, zus en ik hadden het niet slecht thuis. Ik zat eens met mijn benen buiten het raam te bungelen, toen er een mevrouw langs kwam die vroeg; “Zeg jongetje, hoor ik daar een radio?” Ja, wij hadden een radio, niemand in de buurt had een radio! En ‚s zondags gingen we met de auto toeren, soms naar het Gooi, waar het nog één en al heide was!
Uit werken Nadat ik de achtste klas voltooid had, ging ik bij mijn vader in de garage werken. Ik kwam elke avond in vieze kleren en met vuile handen thuis. Een buurman zei tegen me; „Henny dat is toch geen beroep voor jou, jij moet iets zoeken in de voedselbereiding of zo!”
Nu was het zo dat Joop als chauffeur in de besteldienst voor bakkerij Bundel werkte, hij moest de verschillende filialen van brood voorzien. Via hem kwam ik als leerling-bakker in die bakkerij te werken. Ik zal dan een jaar of 14 geweest zijn. Ik moest ‚s ochtends vroeg beginnen, loon kreeg ik niet, wel een „zakgeldje” van 3 gulden per week; „Die vuile dieven”! In drie jaren leerde ik daar het hele vak van broodbakken tot banket. Ik vond het leuk werk, als klein jochie had ik al vaak bij mijn moeder in de keuken staan kijken naar wat zij aan het doen was.
Na een jaar of drie, zag ik een advertentie bij een bakkerij in de buurt waarin een halfwas bakker werd gevraagd. Ondanks het feit dat ik stotterde ging ik er toch op af en solliciteerde naar de betrekking. Ik ben dan al een echte doe-het-zelver! Ik werd aangenomen en ging 15 gulden per week verdienen, ik wist niet wat me overkwam! Ondertussen werd mijn kindernaam „Henny” ingeruild voor het steviger „Hendrik”!
Die nieuwe baan dreigde snel over te zijn, op een dag vroeg mijn nieuwe baas mij deeg te maken voor een krentenbrood. Dat kan ik niet, antwoordde ik. Mijn baas werd boos en wierp mij voor de voeten dat ik, als halfwas bakker, het wel zou moeten kunnen, en dreigde met ontslag. Een aardige collega nam het voor me op en zei: “Laat dat maar aan mij over, ik leer het hem wel, hij leert snel, ik leer het hem wel. Het is zonde hem daarvoor te ontslaan. Hij is een goeie vakman.”
Al voor de oorlog wilde ik gaan varen, ik heb in die tijd zelfs nog gesolliciteerd bij de KNSM, de Koninklijke Nederlands Scheepvaart Maatschappij, maar die namen geen mensen meer aan. De tijden waren te slecht, de oorlog kon ieder moment losbarsten.
Oorlogsjaren
Als 19-jarige werd ik door de Duitsers opgepakt en verplicht om in Duitsland te gaan werken, ze stuurden me naar Düsseldorf. Het was de bedoeling dat ik daar in een broodfabriek te werk werd gesteld, maar eenmaal daar aangekomen stond de hele boel in lichte laaie! Bleek die fabriek de nacht ervoor door de Engelsen gebombardeerd te zijn. Als ik een dag eerder te werk gesteld was, had ik hier niet gezeten!
Ik werd doorgestuurd naar het Duitse plaatsje Laren, dat zo´n 20 km van de Nederlandse grens af ligt. Daar kwam ik terecht in een bakkersgezin, waar ik de plaats moest innemen van de bakkersknecht, die onder dienst was gesteld.
De Duitse bakkersfamilie was een fijne familie, behalve de man des huizes want die had nog wel eens losse handjes. Behalve de bakkerswinkel bezaten ze een boerderijtje met wat koeien en een paard en daarmee hadden ze het niet slecht. Toen ik er pas was, vroegen ze me wat ik van „Herr Hitler” vond. Ik zei wijselijk niks maar maakte een wegwuif gebaar met mijn arm. Dat vonden ze prachtig!
Ik was blij dat ik in een anti Hitler gezinde familie was terecht gekomen. In de tijd dat ik bij hen verbleef, gebaarden ze me dikwijls om mijn mond te houden wanneer er mensen in de buurt waren die er mogelijk anders over dachten. Pas op, kijk uit voor die en die! De puberzoon uit het gezin had nogal eens een grote bek en beweerde dan dat Hitler een idioot was, maar werd vermaand door zijn moeder: „Ssssst houd je mond, denk aan de buren!” Want ja, in die tijd was men zelfs bang voor de eigen buren!
De vader van het gezin was geen „lieverdje”, geen prettige man. Ik heb eens meegemaakt dat hij zijn dochter sloeg, ik hoorde haar in de keuken gillen. Ze zou een „hitsige bui” hebben, een meisje van een jaar of 15, die volgens haar vader te veel giechelde en onbehoorlijk lachte. Gewoon zoals meiden van die leeftijd dat kunnen doen. Zijn vrouw zei: „Heinrich”, zo noemden ze mij daar, „So sind die deutsche Männer!” Het meisje liet me de striemen op haar rug zien, geslagen met de riem!
Voor de rest heb ik er een goede tijd gehad, ik kreeg zelfs toestemming om één van mijn broers op te zoeken die in Deventer verbleef. Ik word goed behandeld, ze zijn blij met me, zeggen dat ze nog nooit zo’n goede hulp gehad hebben!
Op verzoek van mijn baas bakte ik een keer „Holländisches Brot” dat was een groot succes, de mensen stonden ervoor in de rij. Puntbroodjes, gevlochten broden, krentenbroden; ja, dat was heel wat anders, brood met gist gemaakt in plaats van met zuurdesem!
Na ongeveer twee jaar moest ik daar weg, ik mocht Duitsland niet meer in komen! Waarschijnlijk kwam dat omdat ik een stomme streek uitgehaald had door spiernaakt te gaan zwemmen in het ijskoude water van het beekje dat voor de bakkerij langs liep. Dat water kwam met een waterval rechtstreeks uit de bergen vandaan en was ijskoud! Waarom ik daar zo nodig moest zwemmen, weet ik niet meer maar wel dat ik een longontsteking opliep en in het ziekenhuis belandde. Ik werd nog net voor de dood weggehaald! Na 14 dagen in het ziekenhuis gelegen te hebben, kreeg ik een brief mee dat ik nooit meer naar Duitsland mocht om te werken. Die Duitsers wilden werklui hebben, geen rare fratsenmakers of ziekelijke types!
Nadat ik weer opgeknapt was, deporteerden ze me naar Texel. De vaart over het Marsdiep was een gevaarlijke oversteek in die tijd. Het barstte er van de Duitsers en er werd voortdurend gebombardeerd. Ik moest aardappelen rooien op Texel; voor de Duitsers dan hè! Daar was ik blijkbaar wel goed genoeg voor! Van die tijd kan ik me niet veel herinneren, ik weet alleen dat ik met een hele troep mannen in een schuur sliep en dat aardappelen rooien een pijnlijke bezigheid was.
Na de oorlog, jaren later, ben ik op een gehuurde brommer, naar Laren (Duitsland) gereden om die mensen op te zoeken. De familie vond het prachtig dat ik langs kwam. De jongste dochter Mechteld, toentertijd een kleuter van een jaar of vier vijf die altijd riep:„Ich will bei der Onkel Heinrich sitzen!”, was ondertussen een blom van een meid geworden en heel verbaasd om mij te zien. De familie was heel blij en wilde dat ik bleef, maar dat kon niet want ik was toen al zeeman.
Wonen
Na de oorlog verhuisde de familie naar Zandvoort, waar mijn vader een goeie baan kon bemachtigen. Hij ging werken voor een bedrijf dat onderdelen voor de spoorwegen maakte, hij werd daar geen chef maar „een functie ” daarboven. Mijn vader kreeg die baan via mijn broer Cor, die op dat moment ook voor dat bedrijf werkte. We gingen in een prachtig huis wonen aan de rand van de binnenduinen, het was gewoon een villa! Tijdens mijn vaartijd kreeg ik, via een dame van de KNSM, een woning in Zaandam. Als eerste een kamer bij een notaris op de Westzijde, daarna huurde ik een ruimte boven de praktijk van een tandarts aan de Provincialeweg, vervolgens betrok ik een flat in Poelenburg om tenslotte in de Brikstraat te belanden. Het huis in de Brikstraat was het mooiste huis waarin ik ooit gewoond heb, het had een prachtige tuin.