Louis ter Velde
oktober 2008
Even voorstellen. Mijn naam is Louis ter Velde, geboren op 14 juli 1934 in de Prins Hendrikstraat te Zaandam. Ik heb er gewoond tot medio 1955.
Schrijver ondermeer van het boekje “1940 – 1945 tussen 6 en 11”.
De redactie van DeZuidkanter heeft mij gevraagd of ik mijn herinneringen aan de straat wil vertellen. Dat wil ik graag doen.
De Prins Hendrikstraat
Een straat met, in mijn beginjaren, nog lantaarnpalen met gasverlichting, die je qua model alleen nog ziet op historische plekken. Geen druk op de knop en floep het licht aan. Nee, het licht aandoen in de schemering was de taak van de lantaarnopsteker. Een straat met een trottoir van straatklinkers, die in mijn tijd nog werden vervangen door tegels. In het eerste gedeelte van de straat waren drie winkels. Een zuivelhandelaar, die vertrok nadat er in het begin van de oorlog een steen door zijn winkelruit werd gegooid. Daar tegenover kruidenier Hille en aan dezelfde kant op de hoek bij het Skager Rak kruidenier Klaver. Schuin daar tegenover, in het tweede gedeelte, was er nog een winkel in rookwaren.
De bakker, melkboer, groenteboer, olieman, orgelman, mensen die premies inden voor diverse verzekeringen en nog zo het een en ander. Zij kwamen allemaal aan de deur of in de straat. Het orgel; wij kinderen, hand in hand springend er omheen.
Niet mag worden vergeten dat er ook een voddenboer, scharensliep, kolenboer etc. langs kwam en zelfs op vaste dagen bij diverse huizen nog een vaatjesman van de Gemeente, die met een juk op zijn schouders twee vaatjes met fecaliën omwisselde voor lege vaatjes aan de achterzijde van woningen. Dat was nog een heel gedoe door de smalle stegen.
Een apart figuur was tante Bet, die met een motorbakfiets vanuit Oostzaan melk bezorgde bij diverse mensen in de straat. Het was een heel dik mens, die maar net paste op het enorme brede zadel. Met blozende wangen, een alpinopet of een gehaakt haarnet op haar hoofd. Een donkergrijze jas en gebreide zwarte wollen kousen. Kinderen gingen altijd kijken als ze kwam, maar wel op veilige afstand, want als de belangstelling haar begon te vervelen kon ze behoorlijk van leer trekken met een onvervalst Oostzaans accent.
In het begin van de straat, precies in de knik, was de autogarage met benzinepomp van Dirk Vlot gevestigd. De garage was de plek waar personenauto’s stonden. Vooral enkele auto’s onder hoeslakens trokken de aandacht. Een beetje spookachtig deed het aan. Wat zit er onder? In de straat zelf stonden geen auto’s. Sterker nog, als er een auto bij iemand kwam voorrijden ging je kijken wat er aan de hand was.
Een straat in twee gedeelten en dat gaf direct de scheiding aan. Kort gezegd, het deel waar je woonde was in de beginjaren over het algemeen jouw domein waar je vriendjes had en speelde, maar wel met een knipoog naar de Prins Hendrikkade met het water en de boten.
Ik herinner mij de mooie salonboot „de Prins van Oranje” die dagelijks op en neer voer tussen de Ruyterkade in Amsterdam en de steiger tegenover het restaurant „Het Wapen van Zaandam”. Als het stoomschip kwam aanvaren bleef je kijken. Een imposant gezicht was het; het keren van het schip voor de vaart naar Amsterdam. Achteruit en dan de ronding aan het eind van de steiger om het schip in de vaarrichting te manouvreren.
Foto: de Prins van Oranje bij Zaandamse steiger.
Foto: Centrum Zaandam met de salonboot „de Prins van Oranje”.
De jeugd was ruim aanwezig in de straat en spontaan deden we allerlei spelletjes. Eentje begon en iedereen deed mee. Op de stoep of op de middenweg, overal werd gespeeld. Ik noem maar wat: “Schipper mag ik overvaren, ja of nee?”, “Er is een rover in het bos, bos, bos”. Tollen, hinkelen, kaatsenbal, voetballen, vliegeren, knikkeren op de stoep of langs de trottoirband en hoepelen met een ouderwets fietswiel en een slaghoutje. Dat ging hard. Hollen, hollen en dan het steigeren van het wiel door ongelijke straatstenen zodat het vuur er uit sloeg. Je ging volkomen op in het spel. Obstakels? Dat kon alleen een lantaarnpaal zijn als het wiel de stoep op vloog. “Tikkie” of “Blokkie” met buut. Bij dit laatste ging het soms tot over de demp achter het Kattegat tot in de Muziekbuurt en over de Prins Hendrikkade. Hollen en vliegen. Door straten, stegen en tuintjes. Prachtig allemaal.
Iets anders. Zingen.
Ik herinner mij mevr (juf) Zandstra die woonde tegenover kruidenier Hille. Ze speelde piano en had thuis een kinderkoor. Na enige studie kwam het tot het opvoeren van een kinderoperette in het toenmalig gebouw „De Volksbond” aan de Oostzijde. Ik zong mee als een houthakkende boskabouter. Echt heel leuk.
Helaas, na verloop van tijd liep de animo voor het koor terug en is juf Zandstra gestopt.
Mijn ouders kochten de woning voor, naar ik meen, ongeveer f. 5500, – . Samen met de buurman had mijn vader de smalle steeg tussen de woningen verlengd en voorzien van een poort aan beide kanten. Hij liet een doortrektoilet met septic tank installeren en met zijn zwager bouwde hij een schuur aan het eind van de tuin. Zijn broer Piet, de timmerman, voorzag het huis van een nieuwe voordeur. De steeg was een echte klimplek. Met je rug tegen de muur en je voeten tegen de andere kant kon je zover je durfde omhoog klimmen. Toch wel link, want bij het naar beneden gaan kon het gebeuren dat je een voet niet goed plaatste en eerder beneden arriveerde dan de bedoeling was.
Het erf van de jonge Aris Prins, de visboer op nummer 37, was een aantrekkelijke speelplaats. Daar kon je verstoppertje spelen in diverse schuren, soms tot ongenoegen van de oude (opa) Prins die er naast woonde. Het (vis)rookhok, de zaagselschuur, de grote stenen schuur, het lange wagenhok of het vlot met viskaren in de sloot waren geliefde schuilplaatsen. O wee, als de oude je zag. Een schop onder je kont en wegwezen. Soms had hij wel eens wat voor je te doen. “Ga maar aanspieten”, zei hij dan. Gerookte aal of poon aan houten pennen rijgen met twee vingers afstand van elkaar. Als hij tevreden was kreeg je een gerookt exemplaar mee naar huis. Ik herinner mij, dat ik een paar maal vanaf het vlot tot aan mijn nek in de stinkende prutsloot ben gevallen. Heel vies, want ook het visafval werd er gedumpt. In de winter als er ijs lag deed het vlot ook zijn dienst.Het was dan een geliefde plek voor jong en oud om de schaatsen onder te binden.
Als er veel sneeuw lag maakten we forten op de stoep en op de middenweg. Forten betekende vanzelfsprekend strijd tussen partijen en de sterkste verwoestte uiteraard alles wat de ander had opgebouwd. Een speciaal groot fort met dak werd gebouwd tegen de blinde muur van het hoekhuis dat met de voorkant aan het Skager Rak grenst. Je kon binnen recht op staan en om het goed in conditie te houden werd het tegen de avond met water overgoten zodat het de volgende morgen een ijsgrot was. Natuurlijk was dit bouwsel niet veilig voor degenen die niet bij de bouw betrokken waren geweest.
Braaf waren we bepaald niet en ik denk hierbij aan “Luilak”. Ver van te voren werd van alles verzameld wat maar enigszins brandbaar was. Hout, versleten autobanden, verfresten, eternietplaten (die zo lekker uit elkaar sprongen op het vuur) en ander onduidelijk spul. Alles werd opgeslagen op een plek aan het eind van het tweede gedeelte. Bij iedereen bekend als het “Ouwe Roest”. Een terrein naar ik meen van de firma Foeth. Het gebeuren was een gezamenlijke actie van heel de Prins Hendrikbuurt. De avond voor luilaknacht werd al het spul zoveel mogelijk met karren naar de brandstapel gebracht op het kruispunt Prins Hendrikstraat /Skager Rak en ik denk dat de winkeliers op de hoeken daar er behoorlijk nerveus van werden. De vlammen sloegen soms zo hoog op dat de politie werd gewaarschuwd om erger te voorkomen. De volgende morgen als alles was verbrand kon de veegploeg aan het werk en de winkeliers gingen het vettige roet van hun ruiten wassen.
Wielrennen.
Het was er altijd op de 2e en 3e pinksterdag. Ik wist niet beter. Het evenement kondigde zich al aan als de gemeente paaltjes ging plaatsen en touwen ging spannen langs het parcours Prins Hendrikkade/Prins Hendrikstraat. Deze activiteit zorgde al voor spanning bij de jeugd. „Bij ons voor de deur staan ze al”, hoorde je roepen. Nieuwelingen en Amateurs reden de 2e pinksterdag en Profs de volgende dag. Bij de Profs kwamen grote namen aan de start o.a. Schulte, Middelkamp, Voorting en de Zaanse renners Bouk Schellingerhoudt, Cor Bakker en Jantje Lust.
Foto: Cor Bakker in tweede positie in de bocht Prins Hendrikstraat/Prins Hendrikkade. Met dank aan Bert Braspenning.
De zomervakantie was de tijd voor het bouwen van een tent. Een paar stevige lange stokken vanaf de vensterbank. Daarover oude kleden en lappen en klaar. Aan de voorkant een open gat met een plank bij wijze van toonbank en de “Plaatjeskermis” kon van start gaan. Je had wat oude spulletjes waar je niet meer naar omkeek bij elkaar gezocht en voor een Verkade plaatje of iets dergelijks mocht de belangstellende wat uitzoeken. “PLAATJESKERMIS, PLAATJESKERMIS. EEN PLAATJE MAAR….” Schreeuwen, tot je er schor van werd.
Dingen zoals de plaatjeskermis; het kwam elk jaar weer terug. Maar toch. Je wordt ouder. De contacten worden anders, losser. Een andere school. Andere vrienden en na verloop van tijd de Militaire Dienst.
Op een dag ga ik de deur uit op weg naar mijn kazerne op de Veluwe. Aan het eind van de straat hoor ik achter mij “Schipper mag ik overvaren, ja of nee?” Ik kijk om, blijf even staan en loop lachend in gedachten verder. Als ik na een lang verblijf in Duitsland met verlof kom is mijn huisadres Provincialeweg 148a. Het eind van een beleven: de Prins Hendrikstraat.
Ik woon nu al 46 jaar in Krommenie. Toch kan ik het niet laten zo nu en dan mijn Prins Hendrikbuurt in te rijden. Ik zie het huis van Afra Thomas waar ik mijn pianoles kreeg. De overkant, nummer 44 en nog steeds op zijn plaats: de voordeur van oom Piet.
Zomerzon
Begeleid door de zomerzon dommelde ik in de jaren van voorheen.
Ik zag een jongetje spelend met houtjes aan de Zaan.
Hij was intens gelukkig met het water, zijn ”bootjes” en zijn alleen.
Een mannetje dat pas begon, spelend aan de waterkant in de zomerzon.
Louis ter Velde