Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Dirk Witte, zijn leven, zijn liedjes

Van onze redactie

Dirk Witte, geboren 29 juni 1885 in Zaan­dam — overleden 15 novem­ber 1932.

Lied­jes van Dirk Witte

Mens durf te leven
door Dirk Witte (tekst en muziek) Jean-​Louis Pisu­isse (zanger)

Je leeft maar heel kort, maar een enkele keer
En als je straks anders wilt, kun je niet meer

Mens, durf te leven

Vraag niet elke dag van je korte bestaan:
Hoe hebben m’n pa en m’n grootpa gedaan?
Hoe doet er m’n neef en hoe doet er m’n vrind?
En wie weet, hoe of dat nou m’n buur­man weer vindt?
En — wat heeft ‚Het Fat­soen’ voorgeschreven?

Mens, durf te leven!

De mensen bepalen de kleur van je das
De vorm van je hoed, en de snit van je jas

En — van je leven

Ze wijzen de paad­jes, waar­langs je mag gaan
En roepen ‚o foei!’ als je even bli­jft staan
Ze kiezen je toekomst en kiezen je werk
Ze zoeken een kroeg voor je uit en een kerk
En wat je aan de armen moet geven

Mens, is dat leven?

De mensen — ze schri­jven je leefregels voor
Ze geven je raad en ze roepen in koor:

Zó moet je leven!

Met die mag je omgaan, maar die is te min
Met die moet je trouwen — al heb je geen zin
En daar moet je wonen, dat eist je fat­soen
En je wordt genegeerd als je ‚t anders zou doen
Alsof je iets ergs had misdreven

Mens, is dat leven?

Het leven is heer­lijk, het leven is mooi
Maar — vlieg uit in de lucht en kruip niet in een kooi

Mens, durf te leven

Je kop in de hoogte, je neus in de wind
En lap aan je laars hoe een ander het vindt
Hou een hart vol van warmte en van liefde in je borst
Maar wees op je vierkante meter een Vorst!
Wat je zoekt, kan geen ander je geven

Mens, durf te leven!

De peren

Aan Lui­tenant S., den jovialen Kom­p­ieskom­man­dant
Als ‚t bataljon ging uit marcheeren, Marcheerde Jopie mee,
Ze droeg een mandje vol met peren, Ze droeg er soms wel twee.
Zoodra de jon­gens rusten mochten, Was Jopie al present,
En al de landweer­man­nen kochten Een peertje voor een cent.
Ze sleet ze aan het lui­tenan­tje, En aan den kor­po­raal,
Den ziek­endrager, het sergean­tje, Ze kochten alle­maal!
Ze bleef maar altijd mee marcheeren, Al brandde ook de zon,
En Jopie die verkocht maar peren Aan het heele bataljon.

De jon­gens mochten Jopie lijen, Want Jopie mocht er zijn,
De meesten vroe­gen tuss­chen beien: „Zeg Jopie, ga met mijn!”
En Jopie liet zich gauw bepraten, — Ze had een week gemoed —
En vaak kwam een van de sol­daten Haar ‚s avonds tege­moet.
Dan liep ze met het lui­tenan­tje, Dan met den kor­po­raal,
Den ziek­endrager, het sergean­tje, — Ze liep met alle­maal!
Ze mochten allen con­cur­reeren En nie­mand die het won,
Want ze sleet haar liefde als haar peren Aan het heele bataljon.

Maar toen vertrokken de sol­daten, En Jopie had ver­driet,
Met één had zij nog iets te praten Maar wie… dat wist ze niet.
Ze zag de toekomst donker dreigen.… Daar floot, daar ging de trein,
Ze over­legde bij d’r eigen, Wie of het toch kon zijn.
Ze dacht eens aan het lui­tenan­tje, Den knap­pen kor­po­raal?
Den ziek­endrager? het sergean­tje — Ze dacht aan alle­maal!
Ze stond nog lang te prakkizeeren Aan ‚t einde van ‚t per­ron,
Maar ze zat met de gebakken peren Van het heele bataljon.
Dirk Witte

Het wijn­glas

s Avonds lezen w’in de kran­ten Hoe het ging die dag aan ‚t front,
Zoveel hon­derd weer gevallen, Zoveel duizend weer gewond.
Zoveel kind’ren zon­der vader, Zoveel moed­ers zon­der kind…
En we vra­gen wan­neer eens toch Dat gemo­ord een einde vindt…

Maar des mor­gens — welk een vreugde
Lezen w’in het ocht­end­blad
Dat er een ban­ket geweest is In de een of and’re stad,
Waar Lloyd George heeft gedronken Op het welz­ijn van z’n land,
Waar de oor­log werd gewon­nen Met het wijn­glas in de hand!

s Avonds lezen w’in de kran­ten: Weer een boot getor­pedeerd,
Zoveel mensen uit­gevaren, Zoveel maar terugge­keerd.
Zoveel ton­nen graan ver­loren, Zoveel mon­den zon­der brood,
Zoveel vrouwen, zoveel kind’ren Dichter bij de hongerdood…

Maar des mor­gens — welk een vreugde
Lezen w’in het ocht­end­blad
Van een rijk en deftig feestmaal In de een of and’re stad,
Waar de „Kaiser” heeft gedronken Op z’n uit­ge­hongerd land
En de „Alten Gott” geprezen Met het wijn­glas in de hand!

Elke dag brengt nieuwe ellende,
Nieuwe armoe, nieuwe rouw,
Elke dag kri­jgt ons vertrouwen In de mensen weer een knauw.
Angstig vra­gen we hoe lang nog Deze oor­logswaanzin duurt,
Welke afgezant des duiv­els Deze wereld toch bestu­urt…
Ern­stig gaan de diplo­maten Naar hun feestmaal en ban­ket,
Satan heeft aan ‚t hoofd der tafel Zich als schenker neergezet.
En hij vult daar met gri­jnslach Telken­male tot de rand
Met het rode bloed der volk’ren ‚t Willig wijn­glas in hun hand!
Dirk Witte

M’n Eerste (Het Meisje Van De Zangv­erenig­ing)
Tekst en muziek: Dirk Witte

Toen ‚k een jon­gen was van amper acht­tien jaar
Was ‚k natu­urlijk altijd voor een pretje klaar
En het spreekt vanzelf ik ging
Ook naar de zangv­erenig­ing
Want daar was je heel gezel­lig bij elkaar
En ik zong daar met het meeste vuur tenor
Of, laat ‚k liever zeggen: daar­voor ging het door
Maar de hoofdzaak was dat niet
Want zelfs onder ‚t schoonste lied
Keek ik altijd naar een meisje uit het koor
En ik kwam toen in haar gunst
Als een broeder in de kunst
Maar toen m’n stem het niet meer dee
Kreeg ik heel gauw m’n congé

Toch denk ik altijd nog met liefde aan m’n eerste
M’n eerste meisje van de zangv­erenig­ing
M’n aller­lief­ste klein sopraan­tje
Waar ‚k mee wan­delde in ‚t maan­tje
Maar die niet meer aan me denkt nu ‚k niet meer zing

Toen m’n stem ver­sleten was en ‚k niet meer zong
En een and’re zanger m’ uit haar gunst ver­drong
Moest ik aan m’n smart gewen­nen
‚k Leerde and’re meis­jes ken­nen
Naar wier gunst ik met vernieuwde woede dong
En ik hoorde in m’n oor
Het sopraan­tje uit het koor
Dat m’n eerste grote liefde is geweest
Als ‚k een avon­tu­urtje had
En een meisje hield omvat
Als ik blikte in haar oog
En m’n ziel ten hemel vloog

Dan dacht ik toch nog telkens even aan m’n eerste
M’n eerste meisje van de zangv­erenig­ing
M’n aller­lief­ste klein sopraan­tje
Waar ‚k mee wan­delde in ‚t maan­tje
Maar die niet meer aan me denkt nu ‚k niet meer zing

Als ik straks nu toch nog met een ander trouw
En dan deftig ondertrouwre­cep­tie hou
Met zwarte jassen, lang en kort
Ooms en tantes, witte port
Zie ik toch met lichte weemoed naar m’n vrou
Als ik in de kerk dan voor het altaar sta
En gearmd de lange loper overga E
n de mensen kijken uit
Naar de bruigom en de bruid
En de vrien­den en vriendin­nen zien ons na
En ze zin­gen ongezien ‚t Bruid­skoor uit de Lohen­grin
En ik sta daar en ik hoor
De sopra­nen van het koor

Dan denk ik toch nog wel eens even aan m’n eerste
M’n eerste meisje van de zangv­erenig­ing
M’n aller­lief­ste klein sopraan­tje
Waar ‚k mee wan­delde in ‚t maan­tje
Maar die niet meer aan me denkt nu ‚k niet meer zing

corol1Wie was Dirk Witte? (18851932)
Dirk Her­manus Witte werd op 29 juni 1885 geboren op het Bouw­manspad te Zaan­dam. Zijn vader was Jac. Witte, geboren 9 sep­tem­ber 1853 als zoon van een tim­mer­man, die op het Hanen­pad woonde.
Vader Witte begon als hoofd van een school in Zaan­dam, die bij de west­elijke afrit van voorheen De Hoop­brug (of Magere­brug) in Zaan­dam stond. Toen op het Krimper­ven een nieuwe school werd gebouwd, die wel­dra zijn naam kreeg — de Witteschool, later de chr. h.b.s. en chr. meis­jes­vakschool aan de Czari­nas­traat — werd vader Witte hoofd van die school. Hij heeft jaren­lang gewoond in het perceel Rusten­burg 115.

De moeder van Dirk Witte was Tri­jn­tje Kon­ing, geboren 28 april 1855 te Abbek­erk, Noord-​Holland. Zij was een der eerste onder­wi­jz­er­essen in ons land. In haar eerste stand­plaats — de Haar­lem­mer­meer — schold men haar zelfs uit voor „school­maitresse”. Na haar huwelijk heeft zij haar func­tie opgegeven.

Dirk Witte was leer­ling van de Franse school van meneer van Wijk op de Gedempte Gracht. Hoewel afkom­stig uit een onder­wi­jz­ers­fam­i­lie ging Dirk in het hout. Op 14-​jarige leeftijd trad hij in dienst bij de N.V. Houthandel fa. William Pont, waar hij, zon­der dat iemand van de fam­i­lie Witte er iets van wist, exa­men in Duitse handelscorrespon-​dentie deed. Hij was een zelf­s­tandige jon­gen, die gemakke­lijk leerde. In ieder geval talen, die hem later als buiten­lands cor­re­spon­dent voor William Pont van pas kwa­men.
Hij kon goed onthouden, maar met zijn liedtek­sten had hij de groot­ste moeite. Hij schreef zelf de muziek bij zijn lied­jes; de melo­dien zaten muur­vast in zijn hoofd, doch als hij ergens optrad, had hij een spiek­briefje voor zijn lied­jes op de piano staan.

Als jonge­man, lid van de Zaan­damse toneelv­erenig­ing „Willem van Zuylen” maakte hij al tek­sten en bijbe­horende melo­dien. Tij­dens feestavon­den van die verenig­ing in Suisse op de Dam (nu Serah Arti­san), zong hij, om maar een enkel liedje te noemen:

Onze nieuwe auto­bus, dat is je wat
Die rijdt je voor een dubbeltje naar ‚t Mal­le­gat
Die stinkt niet en die hobbelt niet
Die bli­jft ook nim­mer staan
Ja, onze nieuwe auto­bus
Is de glo­rie van de Zaan

Dat was een spotlied op de eerste Zaanse autobus.

Hij zong ook:

Oh, soci­eteit, oh soci­eteit,
Geze­gend zij uw naam,
Hoe lekker smaakt uw bit­tertje
Hoe fijn zit je voor uw raam

Die soci­eteit stond eerti­jds, voor de demp­ing, waaruit de Wil­helmi­nas­traat ontstond, in de buurt van nu de Nico­laasstraat. Voor de plaat­selijke zangv­erenig­ing schreef hij het liedje „M’n Eerste”, ook wel bek­end gewor­den onder de titel „‚t Meisje van de Zangvereniging”

Begin 1914 had door bemid­del­ing van impre­sario Max van Gelder de ont­moet­ing van Dirk Witte met Pisu­isse plaats in de Kleine Zaal van het Con­cert­ge­bouw te Ams­ter­dam. Dit gebeurde nadat Pisu­isse en Blokz­ijl daar een avond­pro­gramma had­den ver­zorgd. Witte mocht een liedje voorzin­gen en koos hier­toe „‚t Meisje van den Winkel”. Pisu­isse ver­zocht hem in diezelfde week bij hem thuis aan de Lei­d­sekade nr 95 nog andere liederen te komen zin­gen. Dit geschiedde en tij­dens deze audi­tie zong de 28-​jarige Witte o.a. „M’n Eerste”. Vooral hier­mee was Pisu­isse zeer ingenomen. Op 4 april 1914 schreef Pisu­isse in een brief aan Dirk Witte het vol­gende: „Het is mij buitenge­woon aan­ge­naam U te mogen melden, dat ik in Bus­sum en in Enschede met het lied „M’n Eerste” een zeer groot suc­ces behaalde, zoo onmisken­baar en zoo spon­taan, dat ik er niet aan twi­jfel, of Uw liedje wordt een vast num­mer van mijn reper­toire”. Inmid­dels schreef Witte het lied „Lente”, dat op 17 april de pre­miere beleefde in de Kleine Zaal van het Con­cert­ge­bouw. In dat zelfde jaar ontstond ook „Voor­bij”. Het begin van een jaren­lange samen­werk­ing tussen Jean Louis Pisu­isse en Dirk Witte was een feit.

Tij­dens de mobil­isatie 19141918 was Dirk Witte als sol­daat ziek­endrager gelegerd in Eind­hoven. In deze tijd schreef hij „Aspirine”, „Sol­daten­liedje” , „De Peren” en het cabaretliedje „Hand­schoen­t­jes Brief”. Hierin wordt op tre­f­fende wijze de sit­u­atie weergegeven, die kon ontstaan, wan­neer het meisje in Hol­land via een hand­schoen zou trouwen die ges­tu­urd was door een jonge­man die in Ned­er­lands Oost-​Indie verbleef.

Op 26 juni 1917 trouwde hij met Dor­al­ize Johanna Hen­drika Looman uit Bus­sum. Het huwelijk werd in haar woon­plaats voltrokken. Zij betrokken in Zaan­dam perceel Boten­mak­ersstraat 125a. In 1918 eindigde het dien­stver­band van Dirk Witte met de N.V. Houthandel William Pont en ver­huis­den ze naar Huizen, waar de heer P. Mole­naar uit Zaan­dam voor Dirk Witte het huis De Ark bouwde. Daarna betrokken zij een pand in Bus­sum. Er zijn twee kinderen uit het huwelijk voort­gekomen: Dor­al­ize en Jacob.

Na William Pont werkte Witte een korte tijd als beroep­sar­ti­est. Hij was toen ver­bon­den aan de ‚N.V. Intiem The­ater Pisu­isse’ — Maatschap­pij tot Eploitatie van Kunstprogramma’s (Directeur Jean Louis Pisu­isse). Daarna was hij werkzaam bij de Hol­land Zuid-​Amerikaansche Han­dels­maatschap­pij en later werd hij directeur van de Ned­er­landse Mijn­houthandel, kan­toorhoudend op het Dam­rak te Ams­ter­dam.
Witte ver­zorgde toch nog wel cabare­tavon­den. Duidelijk blijkt uit de hierna vol­gende recen­sie van het Bloe­men­daalsch Week­blad dd 24 decem­ber 1922 dat een optre­den van Dirk Witte als een beleve­nis kon wor­den beschouwd:

”Wan­neer Dirk Witte een avondje geeft, dan is het suc­ces al te voren verzek­erd. Hij brengt de gezel­ligheid en de gemoedelijkheid mee de zaal bin­nen. Het pub­liek kri­jgt het gevoel, of het wel­dra zal meekeu­ve­len, doch zoover komt het niet, want onze oren zijn voort­durend bezet en geboeid door de stem van den man, die zooveel te vertellen en zooveel te zin­gen heeft, zoo­dat onze stem geen kans kri­jgt. Zulke avon­den zijn voor het pub­liek in de eerste plaats zeer ontspan­nend, voorts zijn ze leerzaam, door de moraal die in nage­noeg elk lied besloten ligt. Er wordt met pakkende mid­de­len op toe­s­tanden in het maatschap­pelijke leven en in het men­sche­lijke gemoed­sleven gewezen, waar­door het pub­liek zich van zulke toe­s­tanden bewust wordt en tot klaarheid met zichzelf daarover ger­aakt. Moge het lev­enslied dan ook al tot de lichte kun­st­soorten gerek­end wor­den, de kring van hen, die het geni­eten kun­nen, is er des te grooter om. Het lev­enslied met zijn humor, gepaard aan een zekere dosis melan­cholie, spreekt tot ieder hart en ieder brein. De heer Dirk Witte heeft niet alleen veel inter­es­sants over de geschiede­nis van het lev­enslied verteld, hij heeft boven­dien een twintig­tal lied­jes gezon­gen, deels van hemzelf, deels van anderen.”

Op 15 novem­ber 1932 kreeg hij een har­taan­val ter­wijl hij in de auto op weg van Ams­ter­dam naar huis was. De auto ger­aakte in de Weespertrek­vaart nabij Diemen te water.

Bron­nen:
Wikipedia:
Dag­blad voor de Zaanstreek ‚De Typhoon’ van don­derdag 14 novem­ber 1957
Kamp van de, J.E. Mens, durf te leven!. Ams­ter­dan 1978

Joomla tem­plates by a4joomla