Wonen in Zaandam-Zuid tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Door: Klaas Schaap
Klaas Schaap (76) vertelt zijn verhaal over het wonen in de Burgemeester van Ordenstraat 2 gedurende de oorlog:
In 1939 woonden wij in de Krugerstraat. De bouw van de Burg. Van Ordenstraat en de Versteegstraat was in volle gang, het waren woningen voor grote gezinnen. Burg. Van de Stadstraat en een deel van de Burg. Van Ordenstraat (oneven) waren al klaar. Ik ging in die tijd met mijn vriendjes elke dag naar deze buurt.
We hadden daar drie meisjes leren kennen en daar speelden we mee, Tineke Gobels, Willie Vermeer en Boelens. Een leuke tijd was dat, toen begonnen de vlinders al te fladderen. En dat voor een dertienjarige jongen! Maar het was natuurlijk nog heel onschuldig. Om er te komen moesten we via de Zuiddijk, want tussen de Wetstraat en deze buurt liep een sloot. Er was toen nog geen brug. Maar dat was nooit een bezwaar.
Toen de oorlog begon woonde ik nog in de Krugerstraat. Oorlog was een vreemde gewaarwording, iedereen was in paniek. Vader werd aangehouden in Rotterdam en zijn taxi werd in beslag genomen door Duitse parachutisten. Dat was wel even schrikken. Twee dagen later kwam hij weer thuis, zijn auto was hij kwijt. Verder waren er veel luchtgevechten, een fantastisch gezicht. Veel vliegtuigen hebben we zien neerstorten. Als jongen vond je dit wel interessant, niet beseffend dat het verschrikkelijk was. In de loop van 1940 verhuisden wij naar de Burg. Van Ordenstraat 2. Ik stond met stomheid geslagen. Een huis met 4 slaapkamers, grote woonkamer en een voorkamer, gescheiden door een schuifdeur. We hadden nu een douchecel, niet te geloven! Nu was het wassen in de tobbe afgelopen. We voelden ons erg rijk. De huurprijs was f. 5,38 per week. Ik vergeet nog te vertellen dat er een voor– en een achtertuin was en nog een schuur ook.
Zoals iedereen weet moest Nederland zich overgeven en werd bezet door de Duitsers. Toen begon de ellende pas goed. Er kwamen veel verordeningen, dit mocht wel en dat mocht niet. Veel dingen gingen op de bon. En je moest verduisteren. Toch heeft het nog een maand geduurd voordat ik de eerste Duitser zag. Ik moet zeggen dat ik wel onder de indruk was toen ik hem zag. Mooi uniform, bajonet en geweer. In de nacht hoorde je veel vliegtuigen overkomen om Engeland te bombarderen. Ik zat in die tijd op de Mulo-school, maar ik meen dat het in 1942 was toen een Engels vliegtuig zijn bommen moest lossen. Deze kwamen neer op mijn school en op een slagerij in de Hogendijk. Er waren doden, waaronder een zuster van Freek Vos, die later een vriend van mij werd. Gelukkig gebeurde het niet onder schooltijd.
Maar het was afgelopen met de studie en moest ik gaan werken. Bij een groenteboer, van ‚s morgens 7 tot soms 9 uur ‚s avonds. En dat voor 5 gulden per week. Maar we hadden wel gelukkig aardappelen en groenten, want die begonnen schaars te worden. Je kon dat alleen nog op de bon krijgen en dat was niet veel. Naarmate de oorlog vorderde werd het steeds slechter. Vader was werkeloos en moest in de werkverschaffing naar de Wieringermeer. Met de kruiwagen grond verplaatsen. In 1943 was de toestand heel erg, het eten werd minder en je kreeg maar weinig kolen om te stoken. De hele Burgemeesterbuurt verpauperde. Alle bomen en hekjes werden gesloopt en opgestookt om toch maar warm te zitten. Er waren zelfs mensen die hun kasten en zo sloopten. Onderhand was ons gezin gegroeid naar tien personen en moest ik als oudste de boer op om eten te bedelen of stelen. Ik liet me soms insluiten bij een bakkerij om brood te stelen. Mijn zuster Willie hielp me daarbij. Vader was zeer creatief en ging eerst van suiker alcohol stoken en later van suikerbieten. Daarvoor maakte hij in de schuur een grote ketel en een grote pijp op het dak voor de rook. Eerst moest ik met een handkar de bieten bij de boeren in Westzaan halen, waarna ze geraspt moesten worden. Wat een rotwerk was dat. Je haalde soms je handen open, maar…afijn! Dan gingen de geraspte bieten in de ketel en moest daar tot pulp koken. Wanneer het gaar was werd de pulp uitgeperst. Daar was veel hout voor nodig en dat was schaars. Freek Vos en ik gingen dan een bootje huren bij Van Zanen aan het einde van de Prinsenstraat. Eerst kwam je bij de houtzagerij van Zeeman en als je dan verder over een grindpad liep kwam je bij Van Zanen, een scheepswerf. Daar hield de bebouwing op en was er alleen nog maar water en weilanden (het Oostzijderveld). Daar huurden wij dus een bootje en gingen via de Gouw, door de sluis van de Zuidervaldeurspad, de Zaan op naar de houthaven. Daar waren remmingen. Tussen deze remmingen lagen dikke boomstammen als golfbrekers. Wij sleepten er dan eentje tussenuit. Vastpikken achter het bootje en weer terug door de sluis. Met de sluiswachter hadden we de afspraak dat hij ook wat hout zou krijgen. Het moest allemaal in de nacht gebeuren, dus na spertijd. Aan het einde van de A.G. Verbeekstraat zaagden we de boom aan stukken en zo naar huis. De tuin lag dan helemaal vol met grote stukken hout en met dit hout werd dan de ketel gestookt.
Eén keer hadden we een heel vlot gestolen bij Wiliam Pont, waar Duitsers gelegerd waren. Toen we thuis de boel aan het slopen waren werden we gewaarschuwd dat er Duitsers aankwamen. Dus hebben we snel de benen genomen. Maar we hadden al veel hout in de tuin liggen. Gelukkig heeft niemand ons verraden. En zo verliep de oorlog en werd het steeds slechter. In de winter van 1944 werd overal honger en kou geleden.
Ik ben nog 12 dagen met Freek en zijn broer met een boerenplat op stap geweest en naar Breezand gevaren om nog wat eten op te scharrelen. In een zijkanaal bij Breezand lag een schip van de Heidemaatschappij, geladen met aardappelen voor de Duitsers. Midden in de nacht zijn we er naar toe gevaren en hebben de plat gevuld met aardappelen, onder het oog van de Duitse schildwachten. Toen weer naar huis. Onderweg in Sint Maartensbrug moesten we snel vluchten want er was een razzia. Na uren ondergedoken te hebben gezeten in een oude melkfabriek konden we weer verder. Na 12 dagen kwamen we weer thuis.
En zo ben ik nog een keer op een oude fiets, met banden van tuinslangen, naar Deventer gefietst en kwam terug met 120 pond verbrande rogge, die ik uit een verbrande boerderij had gehaald. Lekker was anders, maar het vulde je maag.
Ook ben ik met mijn broertje Jan van 8 op een slee naar Westzaan geweest om wat eten te bedelen. We zijn thuisgekomen met 48 sneetjes brood. Zo kan ik nog legio dingen opnoemen maar ik vind dit voldoende.
De toestand werd steeds erger. Bij de gaarkeuken kreeg je een beetje bietensoep (vandaag de dag lust ik nog steeds geen bieten). Er was geld genoeg maar je kon er niets voor kopen. Tot 1943 kon je nog een brood kopen voor 200 gulden en een half mud (35 kg, red.) aardappelen voor 800 gulden. Elke nacht gingen er duizenden vliegtuigen over op weg naar Duitsland. Het afweergeschut haalde niet veel uit, maar het regende granaatscherven. Ik heb ze in die tijd gespaard, maar ben er helaas veel van kwijtgeraakt. Eindelijk kwam er een bericht door dat er wit brood gedropt zou worden. Ik kan je wel vertellen wat dat betekende voor ons, dat is niet voor te stellen. Het werd wel hoogtijd want er heerste hongersnood en ziektes, ook bij ons hebben we allemaal difterie en schurft gehad.
Ik heb ook nog onder de schuur gelegen om cokes te zoeken, want tijdens de bouw waren er sintels van de gasfabriek op die plek gestort.
Er zijn ook wel leuke dingen voor mij geweest. Ik heb veel liefdes gehad in die tijd. Om een paar te noemen: Nellie Visser, Corrie en Lies van Ooien, Miep van Nek en ook veel vrienden. Ook had ik nog een meisje in Oostzaan waar ik met een bootje heenging, want je mocht in de avond niet op straat komen. De Duitser kwamen niet in het Oostzanerveld vanwege de vele aanslagen door de ondergrondse. Ik werd ook veel door deze mensen gecontroleerd. Met het bootje dat vader had gekocht gingen we ook veel vissen in de Gouw en de Rechtboomsloot. Aan het einde van de A.G. Verbeekstraat hield de bebouwing op en was er alleen maar water en weilanden.
Ja, er is veel gebeurd in de Van Ordenstraat nummer 2. Het huis zat elke avond vol met familie en buren. Vader had in de kast de grondplank los gemaakt en daardoor kon je onder het huis komen in geval van een razzia. Die kast is er nu niet meer. Ik weet dat want in het huis woont nog familie. Ook had vader, in de trap naar de zolder, twee treden uitgezaagd, om de gestookte alcohol in te verstoppen.
Eindelijk was de oorlog afgelopen en was er feest en muziek op straat. Vader had op het laatst van de oorlog nog een jukebox gekocht voor 8000 gulden. Hij had veel geld verdiend maar bij de bevrijding was al dat geld waardeloos geworden. Iedereen kreeg toen een tientje (het tientje van Liefting).
Aan het einde van de oorlog was ik dus 17 jaar. Veel aan mijn jeugd heb ik niet gehad. Bij de bevrijding heb ik verkering gehad met Hennie Krikke. Ik was gek op haar, maar toch raakte het, na verloop van tijd, uit.
Ik ging in dienst en leerde mijn vrouw kennen en ben met haar getrouwd in 1948. Dat was mijn laatste jaar op de Burg. Van Ordenstraat.