Cor Visser
Van onze redactie, Ruud Meijns
Cor Visser is geboren op 21 februari 1935
Lagere school deed hij op de Parkstraatschool, alles van de Bullekerk tot en met het Blauwepad liep daar op school. Ook van de Frans Halsstraat tot het Mallegat. Maar van de schildersbuurt was er geen één. Die gingen naar school 9 in de Stationsstraat, het was een openbare school, maar was voor de gegoede burgerij. Er was toen nog standsverschil, zijn vader deed altijd hand aan de pet als hij iemand tegenkwam van de gegoede burgerij.
Foto boven: Cor Visser gefotografeerd bij de tentoonstelling van schilder Jan Kruijver
Hij woonde op het Blauwe Pad, vlakbij de school dus. Als de fluit ging kon je met een beetje geluk nog op tijd komen. De school was streng. Als je niet op tijd achter het hek was, ging dat dicht.
Zo zag het eruit toen de Vincent van Goghweg werd aangelegd. Het Mr. Cornelis– en het Blauwepad nog gedeeltelijk overeind met de Ambachtsschool daar achter. Foto genomen vanaf de gashouder.
Ik heb er met plezier op gelopen. Hij ging timmeren, net als z’n broer. Toen leerde je nog een vak. Constructieleer, gereedschappen hanteren. Dat mis ik wel nu. Af en toe springen je de tranen in de ogen als je ziet wat ze doen. Dan zeggen ze ‘het zijn jonge jongens’. En dat is ook zo, maar het is soms echt bedroevend. Het beroepsonderwijs mag wel een beetje beter.
Met de zogenaamde strengheid heeft hij nooit problemen gehad. Het was goed onderwijs, dat zouden ze tegenwoordig moeten geven, want nu zijn er overal weer tekorten aan vaklieden. Je bent, als je van school komt nog geen vakman. Maar je hebt theorie gehad, gereedschapsleer, je leert je gereedschap hanteren. Nu, en dat ziet hij op de fabriek waar hij nog tweeënhalve dag werkt, doen we eigenlijk nog hetzelfde als honderd jaar geleden, alleen met andere gereedschappen.
Als de fluit van de Ambachtsschool ging moest je op tijd binnen zijn want die poort ging snel dicht; Japie Brandhout deed dat. Valk woonde in het huisje naast de Ambachtsschool. In de oorlog had Valk een tuintje achter de school. Visser laat een foto zien van z’n ouderlijk huis op het Blauwepad. Als het stormde stond het huis te schudden. Ze waren één van de laatsten die van het pad vertrokken. Het huis was door z’n vader zelf gebouwd. Het huisje was op een speciale manier gebouwd, met gebogen spanten, alsof je een schip bouwt. Visser haalt het bouwen van kerken aan die in feite gebouwd werden als een omgekeerd schip. Er stond een behoorlijke kracht op dat hout.
Foto: Het huis van de familie Visser nog fier overeind op de restanten van het pad.
We hadden diverse leraren zoals Mabesonne, daar kregen we algebra van, Lunshof, ook tekenen noemden ze Pim de Gluiperd omdat hij altijd in de ramen stond te kijken en dan kon hij precies zien wat er achter hem in de klas gebeurde. Van Ebeling (Soepoog) kregen ze tekenen. Op zaterdag het laatste uur hadden ze les van hem in het tekenlokaal met die terrasverhogingen en Gerard Tambach en Dirk Brouwer die onder elkaar fluisterden ‘Soepoog — soepoog — soepoog’. Hij hoorde het natuurlijk wel en hij stond te koken, op het laatst had hij ze te pakken, had ze bont en blauw getrapt; schoolblijven. De man kon er niet tegen, eigenlijk jammer. Die Doets zei het meteen, dan is het over.
Ze kregen les van Jan Doets, hij zei meteen de eerste keer “ik ben kale Jan”. Het was een duivenmelker en hij gaf constructieleer.
Timmeren kregen ze van Bot en machinale houtbewerking van Den Breemer, ‘Pietenie’ was zijn bijnaam. Toen waren er nog drie timmerklassen per jaar.
De enige excursie was de nieuwbouw aan de Kepplerweg in Zaandam, duplexwoningen, vanwege de woningnood. Nu zullen ze wel ont-duplext zijn.
Eén keer in de 14 dagen hadden ze machinaal van Den Breemer, er stonden een Lintzaag, vlakbank, een vandiktebank en wat slijpmachines. Daar leerden ze ook slijpen.
Op de foto rechts: leraar Jan Doets ‘Kale Jan’, met helemaal links Jaap Reek die ooit meedeed aan de wereldkampioenschappen Timmeren in Bern (Zwitserland)
De Ambachtsschool-jongens waren een bekend gezicht op het pad. Ze liepen daar in de pauze wel overheen, met hun overall aan. Ze liepen via de Westzijde een ommetje. Omdat er blijkbaar iets was uitgehaald mochten ze later niet meer met hun overall buiten lopen.
Foto links: De ingang van het Blauwepad vanaf de Westzijde.
Klas T 1 van de Centraal Technische School. (Eén van de drie timmerklassen) 1948
Voorste rij: v.l.n.r. 2e van rechts Piet Koning, 1e van rechts Teun Hoogmoed.
2e rij: 2e v.l. Jaap de Boer, 3e v.l. Cor Visser, 5e van links Jan Broere, 6e v.l. Meester Lunshof, 7e v.l. .. Kramer, 8e v.l. .. Vrouwe.
3e rij: 1e van rechts .. Provano
4e rij: 1e v.l. Gerard Tambach, en 5e v.l. en laatste in de rij Jan Kriek
Toen hij van de ambachtsschool kwam, nam hij al trappen aan van zijn vader. Die moest hij uitslaan, inhakken en zorgen dat er niets afbrak en dat moest je met de hand doen; niet met een machientje. Het gekke was dat hij op de MTS in Amsterdam een onvoldoende kreeg voor de theorie van het maken van trappen.
Vader had een timmerfabriek. De broers Cor en Wim werkten al in de zaak toen vader Visser in 1963 overleed. Vanaf dat moment werden ze de eigenaren van timmerfabriek Visser. In 1972 betrokken ze een nieuw pand in de Achtersluispolder. Ze knepen hem nog wel even toen de economie in een recessie terecht kwam, maar het gekke was dat zij er eigenlijk niet veel van merkten; genoeg orders. Ze werken er nu allebei nog een paar dagen in de week.
Gebrs. Visser in de fabriek (foto: Zaans Erfgoed)
Armoe
Hij vertelt over zijn moeder die als meisje met haar moeder uit Oostzaan kwam tijdens de watersnood van 1916. Ze wilden naar moeder (en opoe) in de Oostzijde van Zaandam, maar dat stond ook al blank. Verdere opvang in Zaandam was niet mogelijk en ze werden naar Amsterdam gestuurd achter het Concertgebouw. Zijn vader woonde op het Hovenierspad en die werd in de Oostzijderkerk opgevangen.
Foto: Gezicht op de ijsbaan en de Westzijde
Hier komt zijn kennis van de Zaanse geschiedenis van pas. Het curieuze is dat bij de Watersnood van 1916 de kistdam in de Oostzijde is geslagen door de polder Westzaan. Dat bestuur was bang dat als de Zaan zou vollopen ook de polder Westzaan zou onderlopen. Het polderbestuur van Oostzaan had er de capaciteit niet meervoor om die kistdam te slaan tijdens de overstroming; het was een chaos. En het zand voor die kistdam kwam voor een deel uit de plek waar later de ijsbaan van De Noordpool kwam en nog weer later de Ambachtsschool aan de Westzijde.
Zijn vader was timmerman en zo rond de jaren ’30 kreeg hij eerst loonsverlaging en een tijdje later kreeg hij ontslag. Toen is hij in 1932, uit armoe, voor zichzelf begonnen. Hij zat in de Tuin der Nederlanden en daar staan vooraan drie stenen woningen. Vader had daar een werkplaats die hij huurde van Wilson en die is afgebrand. Hij was laag verzekerd. Hij heeft daar toen drie woningen gebouwd voor Piet Nat en die moest hij eerst bouwen en toen het klaar was kon hij pas vangen.
Van Piet Nat, die op het Bouwmanspad woonde, kreeg hij later het contract van die bouw. Zelf had Visser die papieren ook al gevonden. Hij vertelde Nat dat zijn moeder (moeder Visser) in die tijd geen geld had om eten te kopen, die kocht alles op de pof. Toen het klaar was had z’n vader een paar centen.
Z’n vader wilde eigenlijk kippenboer worden en op het Blauwepad hadden ze vijf hokken met kippen. Dat heeft niet zo lang geduurd maar hij heeft nog wel een kasboekje van zijn vader van die tijd. Daar stond in ‘Geleend van moeder zoveel en zoveel’. ’t Was een armoe.
Voor de oorlog werd de armoe verdeeld, niet de rijkdom, maar de armoe. Volgens Visser was Nederland voor de oorlog schatrijk vanwege de koloniën, maar sinds we de koloniën kwijt zijn is het volk schatrijk geworden. Tot 1960 hebben de mensen altijd tekorten gehad, daarna werden ze rijk. In 1972 hebben ze de fabriek in de Achtersluispolder gebouwd en hij heeft het laatst nog eens nagekeken, maar in 6 jaar waren de loonkosten verdubbeld. Misschien kregen ze niet alles in handen, maar toch wel veel ervan.
Foto: Timmerfabriek Visser aan de Noorder IJ– en Zeeweg
Armoe is een betrekkelijk begrip. Kijk maar hier in Poelenburg, de armste wijk van Nederland zeiden ze, maar je auto kan je niet meer kwijt. Als je van een uitkering leeft, dan werkt een ander voor je, dan zou je kunnen verwachten dat je geen auto meer kunt onderhouden, maar iedereen rijdt er nog in. Mijn grootvader uit Oostzaan, een baggerman, hij was toen al in de tachtig, zei: “We krijgen alweer meer”, hij ving toen van Drees. Hij kreeg het niet op, Als ze een appeltje schilden kreeg opoe een helft en hij een helft. Mijn grootvader is schatrijk gestorven, hij kreeg het niet op, maar zijn behoeften waren niet zo hoog.
De nabij gelegen Schildersbuurt vond hij een minderwaardige buurt, de ‘kouwe aardappelenbuurt’ noemden ze het. Hij had een tante die in de Rembrandtstraat woonde. Die groette als ze alleen liep, maar als ze met anderen liep deed ze dat niet. Er werd op het Blauwepad neergekeken, ze noemden het a-socialen, maar het waren gewoon arme mensen die daar woonden.
Foto: Rembrandtstraat
Thuis werd gevent met eieren en een bewoner van de schildersbuurt moest dan om zo en zo laat warme eieren hebben; verse eieren. Dus werden die eieren maar onder een broedse kip gedouwd om ze warm te houden. Dat waren toch een paar eieren die je kon verkopen. Dorjee woonde op de Jan van Goyenkade en had een werkplaats op het pad en was een eierenklant. En dan lag er een briefje waarop stond; ‘juffrouw Visser, vandaag geen eieren’ ondertekend met Mevrouw Dorjee. Dus zij was mevrouw en mijn moeder was juffrouw. Zo waren de verschillen toen. Maar in de oorlog stonden ze met de bontjas aan naar sintels te graven.
Na de oorlog werden foute Nederlanders opgepakt en tijdelijk in de Ambachtsschool opgeborgen. Ook op het Blauwepad werden wat mensen opgepakt, Schoep, van ‘Het Indisch Welvaren’ was een NSB’er, de man heeft niemand kwaad gedaan en werd ook opgehaald. Ze werden met open karren naar het gebouw van de Vrijmetselaars gebracht. Vermaat woonde ook op het pad, diens zoon ging naar Duitsland, liep met een pak aan en een geweer. Er zaten ook onderduikers op het pad, iedereen op het pad wist het, maar er is nooit iemand aangegeven. Met de Dolle Dinsdag zijn ze gevlucht. Maar goed, toen die BS’ers in de school zaten gingen wij daar gamellen uitlikken. Wij hebben nooit bloembollen gegeten, maar wel suikerbieten. Die werden gekookt en daar maakten ze stroopballetjes van en pannenkoekjes. Visser vond ze wel lekker. Mensen liepen langs de huizen te bedelen om een aardappel, dat kun je je nu niet meer indenken.
Er zijn zoveel dingen mogelijk als je wil. Er zijn mensen die zeggen ‘ik heb nooit kunnen leren’ en die zijn jonger dan ik, ‘we waren te arm’ zeggen ze dan. Ik zat ook niet in een bevoorrechte positie, ik moest overdag werken en ’s avonds ging ik naar school. Maar als je wil, kan het. Visser heeft in vijf jaar MTS in de avonduren gedaan, vroeger heette dat ‘Industrieschool’. Na de Ambachtsschool heeft hij eerst nog twee jaar VMTO moeten doen als vooropleiding naar de MTS. Voor de studie in Amsterdam moest hij een uur eerder van zijn werk weg want om half zes ging de trein naar Amsterdam en om kwart over 11 was hij weer thuis en dan had z’n moeder nog een broodje klaar gelegd. In die tijd werd er ook nog op zaterdag gewerkt en voor de MTS moesten we soms geveltjes opmeten of landmeten en dat deden we op zaterdagmiddag.
Toen hij in Amsterdam op school ging kwamen er lege treinen uit Amsterdam de mensen halen die hier werkten. Half Amsterdam werkte in de Zaanstreek; Artillerie Inrichting, Norit, Bruynzeel, die hadden een eigen station bij de Hembrug. Albert Heijn, Simon de Wit, Pieter Schoen, Hille en zo ging het de hele Zaanstreek door.
Iemand die na de oorlog is geboren heeft eigenlijk nooit armoe gekend, die heeft alleen maar welvaart gekend, een ongekende welvaart. Voor de oorlog werkte misschien wel 80% in de landbouw, nu misschien nog 4 à 5%. Het is één van de meest gemechaniseerde bedrijfstakken van Nederland. Op de wereldkaart kun je Nederland bijna niet vinden, maar we zijn wel een van de grootste exporteurs van landbouwproducten. Van een agrarisch land voor de oorlog zijn we een industriële natie geworden na de oorlog.
Verloedering
Cor Visser weet veel van de Zaanse geschiedenis en heeft z’n eigen ideeën over hoe arm en rijk met elkaar omgingen en hoe dat in de tijd is veranderd.
Het mooie was dat in de Oost– en de Westzijde het kapitaal woonde en in de zijstraten en op de paden woonden de arbeiders. Maar ze zaten wel bij elkaar in allerlei verenigingen en als er iets gebeuren moest belden ze elkaar op, ze zaten toch allemaal in de besturen, en dan werd het geregeld. Die grootindustriëlen zijn allemaal de stad uitgejaagd en wat hebben we een armoedige stad gekregen. De balans in de samenstelling van de bevolking is verdwenen, die is weg. Visser is van mening dat de arbeider van tegenwoordig het beter heeft dan de welgestelde van vroeger, d.w.z. die van voor de Oorlog.
Visser heeft wel eens tegen de vroegere wethouder Sanders gezegd dat hij verantwoordelijk was voor de verloedering van de Industrieterreinen omdat er steeds meer van die afgelegen terreinen kwamen. Ja maar die oude terreinen voldoen niet meer, zei Sanders toen. Nou als een fabriek niet meer voldoet, slopen ze die en bouwen ze een nieuwe. En een bedrijf, van toen met duizend werknemers, doet dat nu op veel kleinere schaal en produceert misschien wel meer. Toen wilden ze de industrie uit de stad halen en nu willen ze weer woningen bouwen op de industrieterreinen.
Van de ‘deskundigen’ heeft Visser niet zo’n hoge pet op. Ze doen allemaal hetzelfde, spreken dezelfde taal, hebben op dezelfde scholen gezeten. De ene periode gaan ze allemaal naar de ‘kernactiviteiten’ en de volgende periode moeten ze zich weer met ‘innovatie’ bezighouden. Maar een origineel idee zie je maar weinig, het is allemaal politiek.
Visser woont aan de rand van Poelenburg en er zijn hier tientallen miljoenen in de wijk gestopt. Hij heeft bijgehouden wat er allemaal is gebeurd, de eerste aantekening is van 1985. Hij heeft wel eens tegen de burgemeester gezegd, ’hoe kan het dat hier het ene succes na het andere werd gemeld en het nog steeds een puinhoop is?’ Elke keer nieuwe plannen waarover je mag meedenken en meepraten, maar niet meebeslissen. En wat te denken van al die miljoenen die in deze wijk zijn gestopt, waar is dat geld heen gegaan? Als je met ideeën komt heb je bijna altijd ongelijk.
Er is door de buurt keer op keer gepleit voor camera’s, maar dat was niet nodig zeiden de deskundigen. Na die ophef met die vlogger kwamen er plotseling wel camera’s, was het opeens wel nodig. Het bestuur weet het en ze hebben altijd ‘deskundigen’ aan hun kant. “Ik zou wel eens willen weten waar die school staat, van die deskundigen”. Poelenburg gaat ‘m aan z’n hart.