Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Bootwerk­ers en vlotters

Van onze redac­tie, Ruud Meijns

Bootwerkers0
“Ik heb gezocht naar vlot­ter­slaars, maar niet te vin­den via Google. Ze had­den gereed­schap, een lange en een korte pikhaak. En ze liepen op vlot­ter­slaarzen, mijn vader had ze. Leren laarzen met dikke houten zolen en daar kon je ook nog scherp onder zetten, dan gleed je niet uit. En arme don­ders die dat niet kon­den betalen namen klom­pen met band­jes er omheen en die sloe­gen dan spijk­ers scheef in de zool van die klomp, dan had je ook scherp”.


Aan het woord is Co Plomp die een aan­tal jaren in de haven van Zaan­dam in de bootwerk­er­sploeg heeft gew­erkt. Niet dat je zomaar in die ploeg kon komen, dat ging op voor­spraak, een krui­wa­gen­tje.

Bootwerkers1“Om balken te draaien en te keren had­den ze spe­ci­aal gereed­schap. Het was een met­alen punt en hoger op die stok zat een oog en daar zat een haak aan ook met een scherpe punt. En als je een balk wilde rollen gebruikte je die punt en de punt van de haak om de balk te draaien”.
Foto: Een kantelhaak.

Grote vlot­ten wer­den aan elkaar gemaakt en daar had­den ze ‘poepen­stokken’ voor. Dat waren lange rechte stokken met een haak. Ver­noemd naar de stokken waar Duitse seizoe­nar­bei­ders hun spul­let­jes over hun schouder aan meena­men. Ze wer­den ook wel ‘juf­fers’ genoemd.

Bootwerkers2Bootwerkers10Ze gebruik­ten ook een haalmes, ook wel ritsmes of rit­si­jzer. Daar mar­keerde ze de balken mee, je trekt er een groef mee in het hout. Het was een aparte manier van schri­jven, je schreef met halen cijfers of let­ters. Je kon geen vloeiende bochten maken en zo zien ze er ook uit. De bootwerk­ers losten de balken en de vlot­ters van Wijtenkamp die maak­ten de vlot­ten en sleepten ze naar de houtwer­ven.

Links het ritsmes en rechts een voor­beeld van de cijfers die ermee gemaakt werden.

Bootwerkers3Houtwerk­ers had­den hulp­mid­de­len; een mos­ter­d­pot, dat is een kort bankie met een rol erop. Bootwerk­ers had­den alle­maal een vier­voetertje. Daar had je plezier van bij het lossen. Zo kon je de planken alle kan­ten ops­turen. Bootwerk­ers had­den een voorschoot ofwel een leertje en daaron­der een sloofie, een stuk zeil­doek dat ervoor zorgde dat het leertje je broek niet stuk schu­urde. Die leert­jes wer­den gemaakt van afgedankte dri­jfriemen uit de houtza­gerij.

Als je bij ze werkte moest je lid wor­den van een vak­bond. Je werkte negen uur en de schaft­tijd was voor je eigen reken­ing. De ploeg­baas verdeelde het werk, zijn bij­naam was ‘de Barre’.

Er waren heel veel bij­na­men. De voor­man heette dus ‘de Barre’, ‘Tien over Twee’ die kreeg die naam omdat z’n voeten naar buiten ston­den. ‘Neukeltje’, die had het over het pla­fond ‘Wit­tele’. Ver voor mijn tijd had je ‘Rood Kooltje’, ‘Broeder de Vries’.

Staande van links naar rechts: onbek­end, Ger­rit Blaauw, Piet Geug­jes, Piet Vink, Ger­rit Prins en Her­man van Dijk.
Zit­tend van links naar rechts: onbek­end, Jan Maas, Kees Hoog­moed, Piet Kei­jzer, Henk Schoen, Jaap Ideco, Jan Dekker, Ger­rit Houw­ert­jes, Mein­dert Dral, Siem Kef, Willem Duyvis en Dekker.
Links boven: Jan Hoede.
Bootwerk­ers in de Oude Zee­haven, 1905. Foto: Rein van Houten
Bootwerkers4
Drank was toen ik er werkte streng ver­bo­den. Vroeger had je bij de bootwerk­ers een soort bot­te­lier die had een mand met flesjes bier, een kruik jen­ever; lees de Zaad­sjouw­ers maar. Dan namen ze een neut om aan de gang te bli­jven. Na dien­st­tijd namen we wat in het Bonkieshuis, vroeger een houten keet maar later met nieuw­bouw een echte kan­tine, aan de Haven­straat. Op de hoek had je Tante Marie, de kroeg, dan de sigaren­winkel van Van Baar, die had alle­maal foto’s van zeeschepen in z’n winkel hangen en dan het Bonkieshuis. Daar lagen ook aller­lei spullen opges­la­gen zoals touwen, strop­pen. Als je op het eiland werkte ging je in de kan­tine van William Pont eten.

Bootwerkers5Je had ook winch­lieden, dat waren vaak oud bootwerk­ers die een beetje uit­gew­erkt waren en zij wer­den aan een winch gezet. Dat was vroeger handw­erk; ze trokken het hout met een laad­boom, die aan de mast vast zat, met de hand en katrollen, derde­hand­jes genoemd, uit het schip. Later met de stoom­schepen ging dat met stoomkracht. Er was steeds min­der hand­kracht nodig. Nu komt alles in pakket­ten aan.

Katrollen

Co zat daar rond 1980. Hij werkte bij een bouw­markt, werd ontsla­gen en via Ab Visser van de bootwerk­ersv­erenig­ing kon hij in het lossen van hout aan de gang. Ook toen al pakket­ten die je in het ruim moest aan­pikken, verder niks. In de win­ter stond je te ver­rekken van de kou in zo’n ruim. Je kon ook nog met je vier­voetertje hout sorteren. In die pakket­ten zat van alles door elkaar. Je moest het op lengte uit­zoeken en op drooglat­ten zetten.

Dat werd betaald per kubieke meter, dus als begin­nel­ing kreeg je dun hout en het was in de win­ter met een laag ijs erop. Maar toen m’n duim bevroor ben ik weer naar de Hoogovens gegaan. Want als er geen werk was in het hout wer­den we naar de Hoogovens ges­tu­urd in de Kern­ploeg voor aller­lei rot­tige en smerige klussen.

Bootwerkers6Er waren jon­gens bij dat sorteren die begonnen om 7 uur ’s mor­gens en gin­gen om drie uur weer naar huis, had­den ze genoeg ver­di­end. Want je moest ook niet te snel klaar zijn want dan ging die baas kni­jpen. Daarna kwam het al roll-​on en roll-​off in grote schepen en waren geen bootwerk­ers meer nodig.

Het leuke in die tijd was dat je nog van het oude tra­di­tie meekreeg en de mod­erne tijd zag komen. Je had nog werk­tu­igen van toen. Om balken te lossen had je een schaar en een, wat wij een pik noem­den, die lagen overal op de werf. Een balken­haak, ook zo iets, dat waren nog oude werk­tu­igen.

Balkhaak

Heel soms wer­den ze nog wel eens gebruikt om even iets omhoog te kri­j­gen zodat je er iets onder kon zetten. De eerste schepen met geza­agd hout wer­den met de hand geladen, plank voor plank, ook op het dek, overal lag hout en zo werd het ook plank voor plank gelost. Je stond op het hout en maakte een hijsie van 1 meter hoog, een meter breed en dan was het de kunst om de strop er zo goed mogelijk in even­wicht om te kri­j­gen. Het was geen hout van alle­maal gelijke lengtes, van alles door elkaar.

Bootwerkers7
Als dat op een dekschuit gelost werd moest dat daar gestapeld wor­den, om de veer­tig planken een deklat, een dwar­sie, ertussen, maar zo dat het niet omviel en dat de dekschuit in even­wicht bleef. Alle­maal handw­erk, tot het laat­ste latje dat je op moest pakken. De hele dag door.

Balken was een vak apart. Die balken­boten moesten zo snel mogelijk leeg dus het werd over­bo­ord gesodemie­terd. Er werd grof geld ver­di­end maar ook ongelukken bij de vleet. Het was heel zwaar werk en de jon­gens die dat deden raak­ten snel ver­sleten.

Balken zijn een apart ver­haal. Ik heb het zelf niet gedaan, maar heb dit van Ome Geert van Ben Konijn, van der Starre, alle­maal Havenezen. Balken die in een ruim gestouwd liggen til je niet zomaar op om er een strop om te doen. Je moest een gaatje maken, met de hand, strop erin, balk er in rollen en dan strop vast en dan kon ie eruit. Soms een enkele balk en soms meer, met een enkel strop­pie. Je zette dat vast met een nek­slag (1), zo noe­men ze dat, lev­ens­gevaar­lijk, maar het werkte wel. Voordeel is dat ie snel los gemaakt kan wor­den, nadeel was dat ie wel eens los schoot. Dan was het “van ondereeeeee!. Moest je ren­nen voor je leven, balken maken rare spron­gen.

Mijn vader heeft dat alleen gedaan als er mensen te kort waren om snel een boot te lossen. Dan was het loten in het Bonkieshuis. Wie gekozen werd hing weer af hoe goed hij bij de baas lag. Het lossen van balen dat werd gedaan door Kap­pie, dat was een andere verenig­ing. Heel vroeger liep alles door elkaar, maar de houtwerk­ers hebben zich afgeschei­den, het was spe­cial­is­tisch werk. Zette je iemand die balen had gedaan op zo’n hout­boot dan werkte hij zich rot, maar ver­di­ende niks.
Bootwerkers8
Hout­boot Jan, foto Jonkhart


Zo’n hout­boot werd aangenomen en als een boot stil ligt kost het geld. Dus was het zaak die boot zo snel mogelijk leeg te kri­j­gen. Maar als zo’n schip bijna leeg was hielden ze een beetje in. Dan kwam de stu­ur­man langs die wou opschi­eten natu­urlijk. Dan zei­den ze, “OK, klaar heilig.” Dat wil zeggen als we klaar zijn gaan we naar huis. Maar zo’n stuur wilde er soms ook wel wat opzetten als hij om negen uur een leeg schip had en weg kon. Dan was het om half negen leeg en had­den ze een extraatje.

Vroeger waren de werk­ti­j­den van zeven tot vijf, denk ik, 10 uur en schaft voor je eigen reken­ing. Vaak in twee ploe­gen. In mijn tijd was het 8 uur. Je ver­di­ende heel goed, maar dat mag ook wel voor beu­len­werk, want dat was het wel. En je moet je je er ook een beetje thuis voe­len. Maar in zo’n ploeg hebben ze veel voor elkaar over. Er was een kwartaaldrinker, dan was hij even weg. Dan zei de baas “pik het maar over, hij komt wel weer”. Kijk anders kost het hem geld en de vol­gende keer was jij een dagje ziek, dan ging het ook zo. Kijk, lig je met een gebro­ken been is het wat anders.

Ziekte of ongeval werd vroeger zwaar gecon­troleerd, man­nen met leren jassen op een brom­mert­jes. Kwa­men ze bij je thuis. Mijn vader zat thuis aar­dap­pe­len te schillen, mocht niet. Hij zei, “ik heb rugk­lachten, dan kan ik nog wel een aar­dap­pel schillen”. Je moest thuis zijn, mocht niet naar het voet­balveld, niet naar de kroeg, je mocht niks doen wat de genez­ing belem­merde. Ze ston­den op het voet­balveld te con­trol­eren.

Bootwerkers9Juli – Augus­tus was het druk in de haven. Want het meeste hout kwam een jaar nadat het gekapt en geza­agd was aan. Soms kwa­men ze wel eens aan onder het ijs, dan was je daar klaar mee. Dan moest je die planken los slaan met een bijl of een slaghaak. Je stond op een dekschuit of op een deklast stond je te glib­beren. In het ruim stond je in de luwte, maar dat was net een koelkast, zo koud. En in de zomer was het kok­end heet in zo’n ruim.

Foto: Bootwerk­ers in de haven

Als die schepen lang in de haven lagen had je voet­bal­wed­stri­j­den, Rus­sis­che boot tegen de bootwerk­ers op het grasveld bij de speel­tuin. Dat ver­broed­erde ook, daar zijn wel vriend­schap­pen uit voort­gekomen. Het was een apart wereldje, dat zeker.

(1) nek­slag:
1> bepaalde steek waarmee men een touw of ket­ting op een haak zet.
2> slip­steek op een halve klamp of een hak­blok.

Foto’s: Gemeen­tearchief Zaanstad

Joomla tem­plates by a4joomla