Zaandam in de jaren tijdens en na de oorlog
Van onze redactie, Ruud Meijns
Dit is het verhaal van Koos die als klein kind in een Zaans pleeggezin werd geplaatst en daar een aantal jaren heeft doorgebracht. Hij heeft zijn herinneringen op papier gezet.
Mijn naam is Koos Haagen, geboren in Den Haag in oktober 1942. In de oorlog dus. Mijn vader verbleef op dat moment in Duitsland. Hij was als dwangarbeider ingezet in de Arbeitseinsatz en werkte in de omgeving van Essen. Mijn moeder had daardoor in haar eentje de zorg voor mij, maar ze nam het niet zo nauw met de verzorging van haar baby. Oma moest er maar op passen en vaak moest de baby maar op zichzelf passen. Met ernstige verwaarlozing tot gevolg. Dit ontging de omgeving niet. Die zwengelde het aan bij de gemeente. Binnen een half jaar werd ik zwaar verwaarloosd en vervuild door de kinderbescherming bij moeder weggehaald. Een pleeggezin moest uitkomst bieden. Dat werd uiteindelijk gevonden ver van Den Haag, in de Zaanstreek.
Het begin
Van de eerste anderhalf jaar kan ik mij niets meer herinneren. Veel meer daarentegen over de periode daarna. Dat was bij een Zaandamse tuindersfamilie.
Zij woonde op het Noordervaldeurpad.
Een pad langs de Noordervaldeursluis die de slootjes van het polderland verbond met de Zaan. De pleegouders waren toen nog kinderloos en wilden graag een pleegkind de gelegenheid geven om in een warme en vertrouwde omgeving op te groeien. Zo was ik jarenlang het enige kind van deze familie en droeg ook hun achternaam. Dit was niet officieel zo, maar vrijwel niemand wist beter, inclusief ikzelf.
De wanhoop van moeder
Ik was volgens mijn omgeving een avontuurlijke druktemaker, een waaghals die zijn pleegmoeder vaak tot wanhoop dreef. Mijn pleegvader kon wel lachen om mijn avonturen en waaghalzerij. We woonden in die tijd, in 1943, in een oud huis zonder riolering en waterleiding. Een regenput en buitentoilet waren de voorzieningen in die tijd. In een schuurtje stond een poepdoos boven een smerig slootje. Aan een haakje hingen op maat gescheurde stukken krant en van tijdschriften als wc-papier. Voor de nachtelijke uren werd een po gebruikt die in de ochtend voorzichtig moest worden geleegd in de poepdoos, met alle risico’s van morsen.
De gevaren van de sluis
Het huis lag in die tijd aan een sluispad in de Oostzijde. Mijn pleegvader zag al snel de gevaren die dit met zich mee bracht en leerde mij zwemmen. Zelf kon hij niet zwemmen, dus kon hij het niet voordoen. Hij pompte daarom een oude binnenband van een auto op, gordde die om mijn middel, daaraan een stuk touw en smeet me pardoes in de sluiskolk. Maar het echte zwemmen heb ik later pas geleerd tijdens het schoolzwemmen.
Foto: Koos met Bobby
Het einde van de oorlog
Van de oorlog heb ik niet zoveel meegekregen. Alleen kan ik mij nog goed herinneren hoe aan het einde van de oorlog de mensen in paniek raakten door het donderende aanzwellen van het geluid van langzaam en laagvliegende Amerikaanse en Engelse bommenwerpers. De paniek maakte al snel plaats voor uitzinnige vreugde toen bleek dat er geen bommen maar voedsel werd afgeworpen boven het gebied tussen de Heijermansstraat en de Gouw. De voedseldroppings met Zweeds wittebrood zijn ook bekend geworden als de Operatie Manna.
Er was veel ruilhandel. Mijn pleegvader ruilde groenten van zijn land bijvoorbeeld voor paling van de heer Molenaar. Dat was de vader van de gebroeders Molenaar, de jongens van het witgoedbedrijf Wastora uit de Westzijde en bekend van voetbalclub AZ ‘67.
De polder Oostzaan
Wij woonden tot 1947 op het Noordervaldeurpad. Ik had daar een geweldige avontuurlijke speelomgeving. Dichtbij woonden andere familieleden en verder woonden opa en oma van vaders kant niet ver van ons huis, aan de Slachthuisstraat. Er was daar een tuinderij met een sloot ernaast. Met een boot moest naar een van de andere tuinderijen worden geroeid en ik mocht dan vaak mee. Het hele achterland was veenpolder; de polder Oostzaan was voor kinderen een geweldig speelveld met lange smalle slootjes. Ik heb mijn leven lang een fascinatie gehad voor slootjes en mag nog steeds graag een dagje gaan vissen.
Het Noordervaldeurspad
Mijn herinneringen uit de tijd van het pad zijn legio, de bedrijfjes, een naaiatelier waar ik veel vertoefde, vooral als de dames schafttijd hadden en ik dan wel eens van hun een boterhammetje kreeg. Verderop was ook een scheepswerfje en een staalconstructiebedrijf. Aan de andere kant was het ophaalbruggetje compleet met brugwachter. In de sluiskolk lagen de dekschuiten waar je je heerlijk kon uitleven door van de ene naar de andere schuit te springen. En ze lagen toevallig nog eens precies voor ons huis.
Foto: Het Noordervaldeurpad
Verhuisd
In 1947 zijn we verhuisd naar de Dr. Schaepmanstraat. Vanaf 1947 tot 1950 heb ik daar de mooiste tijd van mijn jeugd doorgebracht. Van deze jaren kan ik mij het meeste nog goed herinneren. Om te beginnen, de bewaarschool bij de zusters en daarna de eerste klas van de St. Jozef jongensschool, bij juffrouw Fikke.
De speeltuin achter ons huis
Achter ons huis was de “Sint Theresia speeltuin”. Wanneer ik in de schommelschuitjes stond kon ik zo in de huiskamer kijken, kon ik mijn moeder zien zitten wat ik wel grappig vond. Maar ook het kippenhok. Wij woonden op de hoek van deze straat. Iets verderop stond de fabriek van Zwaardemaker. Daar werd veevoer gefabriceerd. Aan de buitenmuur van deze hoge fabriek was een stalen brandtrap. Hiervan begonnen de treden vanaf een meter van de grond. Best lastig, maar op de een of andere manier lukte mij dat toch. Via deze brandtrap was ik op het dak van de hoge fabriek geklommen. Daar had ik een prachtig uitzicht over onze buurt en het speeltuintje.
Foto: Koos in de speeltuin, Zwaardemaker op de achtergrond
De Dr. Schaepmanstraat tot 1950
Voor ons jochies was dit een spannende tijd waar je nog kattenkwaad kon uithalen, net als in de dr. Schaepmanstraat. Ik woonde op de hoek met de Professor Struyckenstraat. Vooraan in deze straat woonde ook de poppendokter. De eerste straat rechts is de Leo XIII-straat en verderop de Belgischestraat. Verder richting de Gouw was men toen bezig om het land op te spuiten voor bouwgrond. Eerst werd er een dijk om het gebied gelegd. Daarop kwam een waarschuwingsbord met de tekst: GEVAAARLIJK GEBIED; DRIJFZAND! Dat wekte natuurlijk onze nieuwsgierigheid om dit nu eens wat nader te gaan onderzoeken. Later hoorden wij dat er een kind was omgekomen in dit drijfzand.
Foto: Aanleg park 1952
De scholen
De bewaarschool en de lagere school waar ik naar toe ging stonden een heel eind van huis. De bewaarschool in de Bloemgracht, stond achter de RK Bonifatiuskerk. De lagere school stond aan het eind van de Jan Sybrandsteeg. Naar de bewaarschool werd ik met de fiets gebracht en gehaald. Toen ik later op de lagere school, de “RK. Jozef jongensschool” zat, liep ik daar zelf naar toe. Dat was een half uurtje lopen. Tenminste als je gewoon rechtdoor liep. Daar was ik niet erg goed in.
Foto: St. Jozefschool
De school had een speelplein met een hoge groen geschilderde houten schutting daaromheen. Net na de toegangspoort was er een overkapping waar wij kinderen tijdens regenachtige speelkwartieren konden schuilen. Daarnaast was een afgeschut stukje met een lange “pisbak” voor de plasjes tijdens het speelkwartier. De school stond (en staat nog steeds) vlak bij de Zaan. Om niet te worden afgeleid door de langsvarende schepen waren de ramen aan de onderkant voorzien van gekleurd ondoorzichtig glas. Op deze school heb ik helaas maar 1 schooljaar gezeten.
De weg naar school
In diezelfde straat naar school, de Oostzijde, stonden verschillende fabrieken, waaronder die van Albert Heijn. In die tijd werkten in de fabriek veel jonge vrouwen uit Amsterdam. Niet alleen de meisjes van Verkade waren bekend. In Zaandam waren deze minstens zo bekend als “de meiden van Albert Heijn”. Wanneer ik om 12 uur uit school kwam, was het schafttijd dan ging de stoomfluit. Ik was als kind een aaibaar joch dat vaak de harten stal van deze stadsmeiden. Ik liep dan aan de hand van een van de meisjes mee naar binnen en kreeg snoep of koekjes, van AH denk ik. Dit gebeurde best vaak. Met als gevolg dat ik zoek was en mijn moeder in paniek raakte. Hierdoor kwam ik wel eens te laat op school. Natuurlijk was ik me van geen kwaad bewust. Mijn moeder echter had het daar vaak erg moeilijk mee zoals ze me later wel eens vertelde.
Het circus
Het circus van Toni Boltini op de Burcht was voor mij ook een heel interessant gebeuren. Ik mocht graag kijken naar het opbouwen van de circustent op de Burcht. En als na een paar dagen het circusmatinee draaide, was het nog leuker om dan even stiekem vanonder het tentzijl de wilde dieren te zien. Hierbij ben ik ook een keer geducht in de kraag gevat door een medewerker van het circus. Daarna heb ik geen wilde dieren van Toni Boltini meer gezien.
Foto: Wim Krijt
Boodschappen
Ik deed ook vaak boodschappen met een briefje voor de bakker. Die schreef de boodschappen over in een boekje zodat die later konden worden afgerekend. Dat zette mij aan het denken. Zoiets kan ik ook wel. En hoewel ik nauwelijks kon schrijven maakte ik een eigen boodschappenbriefje waarmee ik naar de melkboer ging. Ik was gek op kaas. Dus schreef ik op mijn manier: één onsje kaas. Of de melkboer het heeft kunnen lezen en of ik het wel mee kreeg kan ik mij nu niet meer herinneren. Later eens een pakje gist bij de bakker, (nu wel met een briefje van thuis) om hier een typisch Zaans gerecht mee te maken. In een tulbandvorm werd een zogenaamde “broeder” gebakken. Een wat klef aandoend broodachtig gerecht. Maar als het nog warm was en met wat stroop erop was het in die naoorlogse jaren een echte traktatie. Die “Broeder” werd later nog jaren lang gemaakt in de Zaanstreek. Ook de “Duivekater” is zo’n typisch Zaans soort brood. Dit wordt nog jaarlijks met Pinksteren door Albert Heijn in heel het land aangeboden. Het is een wit, zoetig soort cakebrood.
Speelbuurt
Aan de dr. Schaepmanstraat was het heerlijk spelen op de braakliggende veldjes en rond de schuurtjes. De Rosmolenbuurt, de buurt waarin de dr. Schaepmanstraat ligt, was een paradijs voor ons jongens en meisjes. Bijna alles mocht, met de nadruk op BIJNA!. Er was veel ruimte om kattenkwaad uit te halen. Veel braakliggende veldjes, bouwvallige schuurtjes en loodsen. Daar konden we ons goed vermaken. Het woord spijbelen kende ik nog niet. Ik denk dat juf. Fikke, de juf van de eerste klas van de St. Jozefschool zich vaak afvroeg.. „Hé, Koos is er alweer niet.”
In de straat was het goed voetballen, maar je werd ook goed in de gaten gehouden. Aan het eind van de straat aan dezelfde kant waar ik woonde, woonde toen een mevrouw Stam. Ze had een beetje een streng gezicht en een bril. Ze stond altijd achter haar raam om ons in de gaten te houden. Verder waren er veel open plekken in de buurt. Aan de Zaan stonden ooit veel houten woningen. Een oom woonde ook in zo’n huisje. Veel van deze houten huisjes zijn in de jaren 40⁄50 verloren gegaan door brand en veroudering en vormden die open plekken.
De Wilhelminabrug in Zaandam
De Wilhelminabrug, (ook wel de brug der zuchten genoemd) is een oude verbindingsbrug over de Zaan tussen de Oostzijde en de Westzijde. De brug der zuchten werd zo genoemd door de Zaankanters omdat zij vaak erg lang moesten wachten tot het verkeer weer door kon. Het moet in de strenge winter van 1947 geweest zijn dat ik als jochie over de bewuste brug ben gelopen en er toen op de brugleuning een dikke ijslaag zat. Als zesjarige jongen kon ik net over de brugleuning heen kijken en toevallig ook het ijslaagje op de leuning zag zitten. En waarom toch, moest ik toch maar even met mijn tong van het ijs likken. Dat heb ik nog lang geweten. Mijn tong was aan de brugleuning vast gevroren. Grote paniek van omstanders moet dat geweest zijn, hoorde ik later van mijn ouders. Die hadden zo iets van.. altijd paniek als hij niet over de leuning loopt, dan zit hij er wel met zijn tong aan vast. De grote held op die dag, was de man met tas, onderweg naar zijn werk, en een thermosfles met koffie daarin. Dat was ook meteen de eerst keer dat ik koffie dronk, en niet de laatste keer dat ik te laat op school kwam.
Zaandam, hoofd achter het raam.
Toen de eerste zoon geboren werd, was er ook een gezinshulp aanwezig. Deze mevrouw verbleef er dan enkele dagen, Ook ik was er in die tijd nog. Alleen ben ik tijdens de geboorte niet thuis geweest. Wat ik mij uit die tijd nog kon herinneren is dat Pa mij voor de bevalling heeft weggebracht naar een zus van hem. Zittend bovenop de houten handkar, waar hij ook de groenten mee vervoerde, zat ik tussen mijn beddengoed en matras en een houten ledikant en zinken teil. En ook mijn roodgele step op luchtbanden. Hoog boven op de handkar zittende kan ik mij het geluid van de snerpende met metaal gehoepelde houten wielen nog herinneren en aan het lachend gezicht van vader en de ogen achter zijn grote brillenglazen die hij droeg. Maar ook de manier van het voort duwen van de handkar. Dit leek een beetje op een joyrijden achter een handkar. De terugweg kan ik mij niet meer herinneren.
Nog even terug komende op de gezinshulp, op een van mijn verkenningstochten richting het Kalf (een wijk in Zaandam) stonden daar in die tijd vele oude Zaanse huisjes. Ook waren er huisjes met van die kleine geruite raampjes waar je niet zomaar gemakkelijk naar binnen kon kijken. En vanaf de straat al helemaal niet. Vaak stonden deze huisjes lager dan het wegdek een beetje in een “kuil”, zeg maar. De keer dat ik mij daar ophield en zo’n huis voorbij liep en heel toevallig mijn blik op een van die donkere raampjes viel. Ik zag daar een vrouwenhoofd achter zitten die naar mij keek. Ik weet wel dat ik naar dat hoofd zwaaide, maar dat hoofd reageerde niet. Het keek alleen maar naar mij en het bewoog niet. Hoelang wij elkaar hebben aangekeken weet ik niet meer maar lang genoeg om mij dat angstig en onzeker te maken en hard weg te lopen van dat hoofd. Ik ben er altijd zeker van geweest dat het het hoofd van die gezinshulp was. Waarom het op mij zoveel indruk heeft gemaakt, tot aan de dag van vandaag, dat kan ik niet verklaren. Misschien was ik een angstig jochie? ‘En in de Zaanse Schans, daar kom ik dus ook nooit!
Het slachthuis in Zaandam
Bij het slachthuis, aan het eind van de Ooszijde, woonde een tante, een schoonzus van vader. Vader had daar ook zijn tuindersbedrijf liggen. Daarom hield ik mij daar ook veel op. Bovendien was het ook niet ver lopen vanaf het huis aan het Noordervaldeurpad. Ook woonden opa en oma bij die tante in. Het huis was er groot genoeg voor. En de man van tante, de zoon dus van opa en oma, had het tuindersbedrijf overgenomen. Van het slachthuis kan ik mij nog herinneren dat ik daar bij de ingang “toevallig” stond en dat daar een paard stond die net op dat moment werd gedood. Wat mij altijd is bijgebleven, is dat ik zag hoe het paard plat op zijn buik viel, met beide voorpoten gestrekt naar voren de achterpoten gestrekt naar achteren. Dat ging met een daverende klap waar ik erg van schrok, en het misschien daarom zoveel indruk op mij heeft gemaakt.
Zaandam voedselbonnen
De voedselbonnen, ook wel distributiebonnen genoemd, die tijdens en kort na de oorlog toen er schaarste aan alles was, zoals voedsel en vele anderen goederen, werden verstrekt aan de inwoners van de Zaanstreek en ook in de rest van Nederland. En dus ook mijn ouders maakten daar gebruik van. Van deze bonnen kan ik mij nog goed herinneren hoe ze er uit zagen. Bonnen waar op geschreven stond vische, of bonnen waar je vleesch op kon krijgen en natuurlijk vele andere producten die alleen verkrijgbaar waren op de bon. Deze bonnen werden altijd veilig opgeborgen door mijn moeder. Maar waar ik natuurlijk ook bij kon; mooi speelgoed voor een kind.
Zaandam, Havermout
Als kind was er in die jaren weinig te snoepen. Behalve dan de dikke laag suikersiroop op de “broeder”, de lekkernij van veel Zaankanters. Mijn moeder vulde ook wel eens een papieren puntzak met havermout, gemengd met suiker erin. Het puntje van de papieren zak scheurde ze er dan voorzichtig af zodat ik dan de havermout eruit kon sabbelen. Ik mag nog steeds graag vissen. Als voer gebruik ik dan havermout met brood en dat meng ik dan met wat water. Soms denk ik dan weer eens: jammer dat er geen puntzakjes meer zijn.
Weg uit Zaanstreek.
In 1950 ben ik verhuisd naar het jongensinternaat het Vinkennest in Velsen. Daar heb ik niet de beste tijd van mijn jeugd gehad. Geestelijke en lichamelijke mishandeling waren aan de orde van de dag. In dit internaat heb ik 8 jaar vertoefd. Daarna ben ik door de jeugdzorg geplaatst bij een tuinderfamilie in Lent bij Nijmegen, zgn. in opleiding voor het tuindersberoep. Maar eigenlijk was ik meer een goedkope arbeidskracht die voor wat zakgeld lange dagen moest maken op een bloemisterij. Vanaf mijn militaire diensttijd ben ik daar nog enige tijd voor een normaal loon terug geweest. Na mijn huwelijk heb ik met behulp van de familie van mijn vrouw en kennissen kunnen solliciteren bij het ziekenhuis in Nijmegen waar ik later als receptionist tot mijn pensionering een prima tijd heb gehad.