Lies Grimbergen
Van onze redactie, Ruud Meijns
Lies is de dochter van de laatste smid die Zaandam kende; H. M. Grimbergen, Prins Hendrikkade 5. Smid Grimbergen stopte met zijn smederij toen hij door een slechte gezondheid zijn werk niet langer kon uitoefenen. Dochter Lies heeft goede herinneringen aan de Prins Hendrikkade waar ze tot haar twintigste heeft gewoond.
De Smederij
De smederij op de kade stond naast de aardappelhandel van Van Kliffen die later naar de Achterdam verhuisde. In het pand van de smederij kwam daarna het autobedrijf van Venz dat later naar de Wilhelminastraat verhuisde. Wat er nu in zit weet ze niet. Het pand is wel veranderd want later is het dak eraf gehaald. In het pand van Van Kliffen kwam een chemisch bedrijfje ‘PeMu’., levensgevaarlijk vonden ze dat thuis.
Prins Hendrikkade; smederij is het huis met puntdak
Haar vader is in 1915 in Zaandam komen wonen, samen met zijn zuster die als huishoudster fungeerde. Ze kwamen uit Rijnsburg waar de grootvader van Lies een smederij had. Opa Grimbergen had twee zonen die beiden als smid opgeleid waren. Omdat er maar voor één werk was vertrok haar vader naar Zaandam om voor zichzelf te beginnen. In 1916 trouwde hij met Hendrika Lambertha Bolte die uit Schagen afkomstig was.
Haar vader kocht het pand op de Prins Hendrikkade en boven de smederij hing een bord met ‘H. M. Grimbergen – Hoef-, Kachel– en Grofsmederij’. Er kwamen veel paarden langs om beslagen te worden, hij was een goede hoefsmid. Hij had het vak ten eerste bij zijn vader geleerd, maar in militaire dienst had hij zijn ervaring opgedaan als hoefsmid voor de cavalerie. De heer Zwart, een sulkyrijder, liet zijn paarden bij hem beslaan.
Toen Lies in de verpleging werkte kwam zij de vrouw van deze meneer Zwart tegen. Ze had nog een hoef hangen die haar vader had gemaakt; ze heeft hem gekregen en hangt nog steeds in haar woning. Maar er waren er meer uit de wedstrijdsport die hun paarden bij hem brachten. Haar vader heeft heel lang zelf hoeven gemaakt en voor elk van de paarden had hij aparte hoeven. ‘Vierkant beslaan’, d.w.z. vier hoeven beslaan en dat kostte 11 gulden.
Voor de oorlog kwam de melkboer, de groenteboer, de voddenboer, die allemaal met een paard voor de wagen liepen, bij hem langs. In de winter kwamen ze langs om de hoeven ‘op scherp’ te zetten zoals dat heette, tegen het wegglijden. Hij besloeg de paarden bij voorkeur buiten op straat, voor de smederij; tegen het schrikken. Hij voedde zijn kinderen daar ook in op. Als ze hun fietsen in de smederij pakten moesten ze altijd even een geluidje maken zodat de paarden niet schrokken.
Tijdens de oorlog, geen auto’s en benzine meer, werden steeds meer paarden gebruikt voor vervoer en zo kreeg hij klanten als Heineken en Verkade. Hij maakte stalen ringen voor om de karrenwielen. En hij vervaardigde van kachelpijpen van die kleine kacheltjes die ze ‘vuurduveltjes’ noemden.
Na de oorlog werden de paarden minder gebruikt. Haar vader deed ook kachels, maar na de oorlog werd ook dat allemaal minder want er kwamen veel meer haarden. Kachels hadden pijpen nodig voor de rookafvoer en haarden hadden dat niet. Als goed katholiek kreeg hij opdrachten uit die hoek. Zo mocht hij om het jaar de kachels van de scholen en van de kerk ‘zetten’ zoals dat heette.
In de Kattegatterdwarsstraat, over de sloot, was de stal van Jan Hooft. Hooft was een NSB’er en die had die stal verhuurd aan de Duitsers. Het paardenvolk waren Oostenrijkers en op een gegeven moment werd de smederij bezet en kwamen zij zelf hun paarden beslaan. Gelukkig maar dat ze het zelf deden anders had hij als collaborateur uitgemaakt kunnen worden. Die Oostenrijkers lieten wel kolen achter en daarvan gebruikte hij af en toe wat bij zijn werk.
Elisabeth Adriana Grimbergen
Elisabeth Adriana Grimbergen is geboren 11 maart 1927. Haar moeder was 40 bij haar geboorte en ze was de jongste van 4 kinderen. Ze had twee zussen en 1 broer: Anthon, Filipina en Antoinette, zij waren 10, 8 en 5 jaar oud toen Lies werd geboren.
Toen het gezin, vanwege de gezondheid van haar vader, de zaak en het huis moesten verkopen vond ze het vreselijk om te moeten verhuizen naar de Oostzijde; ze kende veel heimwee. De familie Grimbergen woonde boven de smederij in een kamer nog met bedsteden, een hele grote keuken en een heel groot plat dak. En met een trapje hadden ze nog een verdieping boven het huis van de buren, Van Kliffen, met 2 slaapkamers en nog een zolder.
Het huis in de Oostzijde, hoek Peperstraat, het huis van dokter Van Berkestijn, hebben ze niet gekocht want het was al duidelijk dat de Beatrixbrug zou komen; men trof een andere regeling. De familie Grimbergen gebruikte de benedenverdieping en boven woonden de dames Gras, van de houthandel die oorspronkelijk op de Zuiddijk woonden.
Thuis waren ze katholiek en kerkten in de kerk in de Oostzijde; de Bonefatiuskerk. Haar vader was daar collectant. Lies is op de katholieke kleuterschool geweest, bij de nonnen. Die stond naast de achterkant van de kerk op de Bloemgracht. Voor school gingen ze eerst om acht uur naar de kerk en na afloop kon je je eten opeten in de eetzaal op het schoolplein bij zuster Rosa.
Vader en moeder Grimbergen achter het huis Oostzijde.
Er werd ook aantekening van bijgehouden of je naar de kerk was geweest. Als je heel veel gekerkt had kreeg je een missaal en anders een ‘gewoon’ kerkboek. Haar vader ging al om zes uur naar de kerk. Dat je niet mocht eten dat hoorde er bij, ze heeft er nooit last van gehad en ook nooit over nagedacht.
Lies heeft zich al heel vroeg bezig gehouden met de vernieuwing binnen de katholieke kerk. Vernieuwing die verder ging dan het Vaticaans concilie. Het ging meer om zaken die je anders uit kon leggen, en zo meer inzicht kon krijgen in de materie. De huidige bisschoppen proberen dat weer in het gareel te krijgen, terug naar de oude tijden. In haar eigen parochie, Kogerveld, heeft een groot gedeelte zich afgescheiden en is zelfstandig verder gegaan, jammer.
Na de lagere school ging ze naar de ULO-school aan de Bloemgracht. Die drie jaar vielen precies in de oorlogstijd en leraren moesten onderduiken, er was geen verwarming, dus eigenlijk heeft ze maar half les gehad. Ze deed geen eindexamen, maar ging werken bij Bischoff in de Westzijde waar ook haar broer en zus al werkten. Dat had ze al snel gezien want er was niets te doen, ze stond maar af te wachten achter de paktafel.
Ze was in die tijd ook leidster van de Graal; een vrouwenvereniging van de katholieke kerk. Die bijeenkomsten vonden plaats in een oud Zaans huis naast de meisjesschool. In dat huis zat aan de voor– en de achterkant een schouw met tegeltjes van spelende kinderen en de ander met Bijbelse taferelen. Toen dat pand gesloopt werd, naar ze hoorde, zijn die twee schouwen kapot geslagen.
Met een groep leidsters in 1950 op kamp.
Via een kennis kon ze bij het postkantoor aan de slag. Pas achteraf leerde ze dat ze aangenomen was in de plaats van jongens die naar Duitsland moesten. Na de Post heeft ze een jaar bij aannemer Bakker van de Prins Hendrikkade gewerkt. En weer via een kennis kreeg ze het aanbod om bij Fris makelaardij te komen werken. Dat heeft ze zes jaar gedaan.
In die tijd kreeg ze het idee om in de verpleging te gaan, dat kon nog zonder een diploma van de ULO. Daarvoor moest ze voor drie jaar intern, in de Maria Stichting in Haarlem. Ze begon in de A-opleiding waarin je alles leert wat je nodig hebt om in een ziekenhuis te kunnen werken; anatomie, fysio, psychologie van alles een beetje. Alle handelingen die je moet leren werden in een aantekeningboekje bijgehouden en als je de theorie kende moest je het ook meteen doen. Bij de eerste keer dat ze een injectie moest geven was ze, op weg naar de patiënt, alle vloeistof uit de injectiespuit verloren; van de zenuwen.
Bij elke overgang naar een nieuw jaar moest je examen doen, mondeling en schriftelijk. De praktijk werd bijgehouden in het boekje. Bijvoorbeeld het verbinden van een oog, voor alle handelingen is er een eerste keer. Je mocht meekijken in de polikliniek en in het derde jaar keek je ook mee in een operatiezaal; niets doen alleen kijken wat er gebeurt. In het derde jaar mocht je ook infusen wisselen.
Mariastichting Haarlem
Ze liepen dan ook met de doktoren mee op de rondes. Toen ze op een zondagochtend, de nonnen zaten in de kerk, een arts assisteerde bij een patiënt, heeft ze behoorlijk op haar kop gehad, dat mocht ze nog niet. Doktoren waren toen nog goden gelijk. Als de chirurg om tien uur zijn ronde kwam doen, moest de zaal er pico bello uitzien, alsof die mannen dat allemaal zagen. Als ze hart-tonen wilden luisteren en er was nog iemand bezig op zaal, kreeg die de wind van voren. Zelfs in de eetzaal had je nog een strenge scheiding. Directie, de gediplomeerden, derde-, dan tweede– en dan eerste jaars verpleging. Als je geslaagd was mocht je een tafel opschuiven. De artsen zaten daar niet bij.
In die tijd werden gebruikte verbanden nog gewassen en de verpleegsters kregen in de nachtdienst de taak die weer op te rollen of de gewassen gaasjes op te vouwen. De broeders van de mannenafdeling moesten, je gelooft het bijna niet, de grote injectienaalden slijpen, zo zuinig was het in die dagen.
Maar er waren natuurlijk de dagelijkse zaken als patiënten wassen, op de po zetten, de vuile was uitspoelen. Dat gebeurde in de kelder, in de wasafdeling van het ziekenhuis. Kon je nog eens even een praatje maken met collega’s. Met die collega’s woonde ze samen in de villa’s van oud-doktoren op het terrein. Met z’n twintigen deelden ze een huis en ze sliepen met z’n drieën op een kamer. Lies heeft daar goede herinneringen aan, het was gezellig en ze heeft nog met enkelen contact.
Als de examenperiode naderde begon je al met solliciteren, Lies zocht naar een functie in de kraamzorg. Ze kon bij de Mariastichting komen, maar door de familieomstandigheden, koos ze ervoor om in het Sint Jan in Zaandam te gaan werken. Haar moeder was slecht uit de oorlog gekomen, ze was de helft van haar gewicht verloren, had diabetes, hartproblemen en longemfyseem. Een griepepidemie in het ziekenhuis werd haar fataal. Na het overlijden van haar moeder werd haar vader door haar zuster in Beverwijk in huis genomen. Lies zelf bleef intern in het ziekenhuis nu de woning aan de Oostzijde werd verlaten.
O.L.V. — Amsterdam
Na dat half jaar in het Sint Jan kon ze in Amsterdam bij het Onze Lieve Vrouwe Ziekenhuis komen voor haar kraamaantekening, dit duurde negen maanden en drie maanden vooraf en ook weer intern. In deze opleiding kreeg je ook weer alle theorielessen en daaraan vast de praktijk. Aanstaande moeders die in het ziekenhuis werden opgenomen kwamen daar omdat er iets aan de hand was.
Onze Lieve Vrouwe ziekenhuis Amsterdam
Je moest zorgen voor de moeders, voor de baby’s. Je assisteerde bij de bevalling en als er bloedingen waren. Je leerde de moeders de omgang met de baby’s. Hoe ze sluitlakens moesten aandoen, hoe een baby aangelegd moest worden aan de borst, het wassen van het kind wat voor sommige moeders nog onbekend was. Het maakte natuurlijk wel uit of het een eerste kind was of het tweede of derde. Wij mochten nooit voelen of er ontsluiting was. Dat was weer voorbehouden aan de arts of de verloskundige.
In Wormerveer had ik, als hoofd van de afdeling wel contact met de verloskundigen. Als de bevalling begon moest de verloskundige of de huisarts wel opgeroepen worden.
We hadden natuurlijk, bij bezoek, kontakt met de families, maar wij mochten nooit inlichtingen geven. Dan moest je ze verwijzen naar de arts en we hebben ons daar meestal wel goed aan gehouden. In het algemeen was ons geleerd om niet over de patiënten te praten, ook niet onderling met de collega’s, geen geroddel.
Enschede
Tijdens de kraamopleiding heb ik al gesolliciteerd naar de kinderopleiding, er waren maar vijf katholieke ziekenhuizen in Nederland die dat hadden. Het is Enschede geworden en daar ben ik voor het eerst niet intern, maar op kamers in de Haaksbergenstraat gaan wonen.
Het ziekenhuis had een jongenszaal, een meisjeszaal, kleuterzalen. Als ze buiten het ziekenhuis het niet meer wisten werden ze naar ons toegestuurd. Er was ook een aparte afdeling voor kinderen met een besmettelijke ziekte. Mazelen, dan moet alles ontruimd worden, hersenvliesontsteking, besmettelijke longontsteking. Er was een zaal met tien boxen voor deze kinderen. Dat was een gesloten afdeling.
Daar moest je goed zicht op houden want de meeste kinderen zaten vast, maar dan draaiden ze zich weer in allerlei bochten. En soms als je even niet keek hadden ze zich in hun ontlasting rond gedraaid. Bezoek mocht alleen in speciale kleding naar binnen of voor het raam zwaaien. Dat was moeilijk voor de kinderen. Het was soms een hels kabaal van geschreeuw.
Voor mij hoorde deze opleiding er bij, dat maakte het compleet. Later, na de wijkopleiding had ik ook nog psychiatrie erbij willen doen, maar dat heb ik niet gedaan. De kinderaantekening duurde twee jaar. Dan verdien je al het salaris van een gediplomeerde. Na haar opleiding van twee jaar had ze even genoeg van zo’n groot ziekenhuis met al z’n hiërarchie.
Wormerveer
Hoe ze aan de advertentie kwam weet ze niet meer, maar ze solliciteerde naar het ziekenhuisje van Wormerveer. Het was een klein ziekenhuisje en daar leerde ik de doktoren kennen, assisteerde bij operaties, de huisartsen kwamen assisteren. Het was heel gemoedelijk, het was je en jij en je hoorde bij de onderlinge gesprekjes. Daar heb ik ook kennis gemaakt met Dr. Immink, dat was een grootheid in Zaandam, maar ik heb nooit zo’n aardige opa meegemaakt.
Lies werd hoofd van de kraamafdeling met acht bedden. Daarnaast waren er nog 4 bedden voor de psychiatrie. Er was een operatiekamer, in eigen beheer, en de chirurgen van buiten kwamen daar opereren. Men vroeg haar om bij de operatie te instrumenteren hoewel ze dat nooit had gedaan, maar dat zouden ze haar wel leren. Men opereerde eigenlijk niet groter dan een galblaas-operatie. Toch heeft ze nog samen met artsen een keizersnee gedaan; nood breekt wet. Heel primitief, maar zeer avontuurlijk en als ze dat nu vertelt dan gelooft men niet dat dat toen nog zo kon gebeuren.
Boven was de verlosafdeling en daar deden de huisartsen en verloskundigen hun werk. Toen waren het nog de verloskundigen die de meeste geboortes deden. In die tijd waren er nog geen echo’s en wist je pas bij de geboorte wat het resultaat van de zwangerschap was.
Lies woonde nog steeds op kamers, want een eigen huis zat er voor alleenstaanden toen nog niet in. Ze had een kamer op de Berkenlaan in Wormerveer, maar wilde nu wel eens zelfstandig wonen. Daarop schreef ze een brief aan de gemeente Wormerveer dat als ze geen huis kreeg ze zou vertrekken. Maar het ziekenhuis in Wormerveer had geen toekomst meer en daarom koos ze voor een opleiding wijkverpleging.
Lies had al gesolliciteerd bij de school voor maatschappelijk werk in Amsterdam, de opleiding voor wijkverpleging, toen ze plotseling een flat aangeboden kreeg. Ze besloot toen toch de opleiding te gaan doen en bleef op kamers. De keuze voor de wijk was omdat ze niet in een groot ziekenhuis wilde werken, dus moest je gaan specialiseren.
Wijkverpleging
Ze begon aan de opleiding voor wijkverpleging aan de school voor maatschappelijk werk Amstelhorn in Amsterdam. De opleiding duurde een jaar en je verdiende niets. Je kon een subsidie aanvragen van vijfduizend gulden die, als je in de wijkverpleging ging werken, in vijf jaar werd afgeschreven. En ze kreeg nog een pensioen uit Den Haag. In de opleiding krijg je anatomie, praktijk, economie, psychiatrie, je loopt stages o.a. in een kindertehuis en met de wijkverpleegster in Beverwijk. Van elke stage maakte je een verslag.
Maar voor ze kon beginnen brak ze tijdens een skivakantie haar elleboog, gelukkig had ik me verzekerd. Ik woonde bij mijn zus in Zaandam maar mijn zus uit Beverwijk belde of ik bij haar wilde komen want m’n vader begon te dementeren. In die periode is hij overleden.
Bij de sollicitatie bij het Wit – Gele Kruis kwam ze dhr. Bisschoff weer tegen die in het bestuur zat. Die kende mij nog want o.a. mijn zus en broer en ikzelf hadden bij hem gewerkt. Iedere overtuiging had nog z’n eigen organisatie en de katholieken hadden het ‘Wit Gele Kruis’. Voor alle andere Christenen was er het Oranje Groene kruis en het Witte Kruis voor de niet-gelovigen. Het Rijk heeft uiteindelijk de stap genomen om alles in 1 organisatie samen te brengen met het onthouden van subsidie als stok achter de deur.
Als vrijgezel kreeg je geen huis. Maar zelfs voor een kamer moest je een vergunning krijgen van de gemeente en je kreeg die vergunning niet zomaar. Toen is ze naar wethouder Eshuis (katholiek) gestapt, maar die wees haar, zeer bruusk, het gat van de deur.
Bij een paardenslager op de Hogendijk kon ze een zit-, slaap– en keukenkamer krijgen. Daar heeft ze een jaar gewoond en door bemiddeling van Marcus Bakker, de CPN-politicus, heeft ze tenslotte toch een 2-kamer woning aan de Wibautstraat gekregen. Ze was toen 42 jaar en dat was haar eerste huis. Later, toen ze wat meer verdiende is ze naar de Coniferenstraat verhuisd.
En zo begon ze in 1963 aan haar loopbaan in de wijkverpleging. In de jaren zestig veranderde er veel, er kwamen andere opvattingen over heel veel dingen, de verhouding tot patiënt, verhouding t.o.v. de artsen; er kwam meer gelijkwaardigheid.
De Wijk in
En toen op de brommer of de fiets de wijk in, later ging ze, vooral in de winter, met de auto. We waren met z’n drieën en ieder had z’n eigen wijk. Ik deed Poelenburg, dat net op kwam, tot de Gedempte Gracht, alleen katholieke inwoners natuurlijk. De aanvragen kwamen via het bureau in de Tuinstraat, achter de Bullekerk of via de huisarts. Je kreeg alle gevallen die binnen je wijk vielen en daar moest je zelf mee aan de gang.
Ze deed meestal eerst een rondje suikerpatiënten, dan een rondje kousen en dan de ernstige zieken. In het begin kwamen we niet ’s avonds en ’s nachts met het gevolg dat mensen al snel naar het ziekenhuis gingen. Later is er toch een avonddienst gekomen. In die tijd kwam er al een samenwerking tussen het Sint Jan– en het Gemeenteziekenhuis die later in een fusie is opgegaan.
Als je lang bij een patiënt of een familie betrokken bent, mocht je, ook al had je geen directe zorg meer, wel even langs gaan om te kijken hoe het ging of als ze opgenomen waren even een bezoekje afleggen. Je krijgt een langdurige relatie met sommige patiënten. Ik heb jarenlang een jongen verpleegd die bij het zwemmen verkeerd terecht kwam en een dwarslaesie kreeg.
Afgelopen week kreeg ik nog een telefoontje van een oud patiënt die ik al dertig jaar ken; die had Multiple sclerose (MS). Hij was zelf heel technisch, had een auto waarin hij niets meer met z’n benen hoefde te doen. Het gaat nog steeds goed met hem, gaat naar het buitenland.
We deden ook afwisselend een dienst in het weekend. Een keer in de 14 dagen het consultatiebureau voor kleuters tot 4 jaar, samen met een arts. Je luisterde goed mee omdat je daarna nog wel eens een bezoekje bij die mensen kon brengen voor nazorg bij probleemkinderen. Je kon, als de problemen bleven, doorverwijzen naar het M.O.B. (Medisch Opvoedkundig Bureau). Bij de kraamzorg kwam je, als het nodig was, na tien dagen want dan was er nog een kraamverpleegster. En later kwam de P.K.U.-prik, de hielprik bij babies en dat moest je meteen al doen en dan zag je ook de kraamverpleegster. Voor echte probleemgezinnen heb je eigenlijk geen tijd en we hebben daar ook geen echte opleiding voor gehad. Je moest dan door verwijzen, net als de arts. De Gezinszorg was een aparte afdeling die samen met het maatschappelijk werk, wel katholiek, in een woning op de Bloemgracht zat. Nog geen grote panden, dat kwam later.
Soms kwam je weleens met de tijd in de knoop als er een crisis was. Dan moet je veel regelen, deed ze eerst het noodzakelijke en vertelde dan dat ik later op de dag weer even terug kwam. Met verwijzingen ging het ook niet altijd soepel. Ze is, zeg maar, uitgescholden door een huisarts omdat ze een advies gaf. Dan gaf je een omschrijving van wat je zag en werd hij boos, je mocht geen diagnose stellen. Hij zei nog dat hij dat niet had gezien omdat hij kleurenblind was, nou ja!
Mijn eerste eigen consultatiebureau zat bij de Boendermaker, waar je door een poort onder de huizen kon doorrijden hadden we een kelder en in Poelenburg hadden we een ruimte. Later zaten we in de Sparrestraat met het Wit– Gele Kruis.
Wat haar nog steeds verbaast is hoe die kleine organisaties uitgroeiden tot grote logge bureaucratieën. In die tijd kwamen er steeds meer managers die zich overal mee bemoeiden en weinig verstand van de praktijk hadden. De samenvoeging van alle verschillende kruisverenigingen ging heel rommelig, het ging van onderaf, maar de hogere machten in de provincie waren nog apart. Ook de besturen bestonden nog apart. Daar heb ik ook tegen geprotesteerd want aan wie moet je dan advies vragen?
Het bleef maar doorgaan want later kreeg je de fusie van de hele Zaanstreek, ook heel vervelend. En daarna kwam de overhead; je kreeg voor iedere wijk hoofdwijkverpleegsters die universitair geschoold waren. Die kwamen op kantoor te zitten en kregen een secretaresse. Dan kwam er een directeur, ook weer met een secretaresse. Toen we daar wat tegen in opstand kwamen werd letterlijk gezegd dat, “de gestudeerden moeten ook banen hebben”.
En steeds weer nieuwe panden. Het hoofdkantoor kwam in de Bristolroodstraat, later weer een kantoor in Wormerveer en toen de districten weer samen gingen verhuisden ze naar Purmerend. En uiteindelijk werd de hele wijkverpleging voor een deel opgeheven. Wie in de problemen kwam moest naar een verpleeghuis. Na mijn tijd is het weer een beetje terug gedraaid en werkt men nu vanuit een wijkteam.
Vanaf haar zestigste jaar is ze met vervroegd pensioen gegaan. Dat was ook het moment om naar een andere woning om te zien. In die tijd was de keuze niet zo groot omdat veel bewoners van het Vissershop een vervangende woning moesten krijgen. Er was een flat, met lift in het Kalf. Maar ja, het Kalf, daar had ze nooit over nagedacht maar toen ze de flat zag was ze verkocht en ze woont er nog steeds tot haar grote genoegen.
En als de tijd komt dat het fysiek niet meer kan dan is een verzorgingshuis, zoals vroeger, niet meer mogelijk. Ze heeft 6 jaar in de cliëntenraad van Groenland gezeten en ze heeft gezien hoe het langzaam, door bezuinigingen, richting verpleeghuis is gegaan. In de tijd dat de eerste verzorgcentra werden gebouwd was er grote woningnood en mensen gingen soms al met 65 jaar in het verzorgingshuis. Dat ontlastte de woningmarkt. Nu wordt alles weer terug geschroefd. Gelukkig komt alles in golven dus misschien keert het nog ten goede.
Gelukkig heeft ze altijd veel contact gehouden met een aantal collega’s van toen. Maar met de verpleging van nu heeft ze ik geen contact, je kent er niemand meer.
Foto’s: Gemeente Archief Zaanstad
Lies Grimbergen 11 maart 1927 Zaandam — 7 januari 2022 Zaandam