Groene parkieten
Gesprek met een Buurtbuschauffeur
„Wow, zag je dat?”, roep ik hardop met verwondering en verbazing.
„Heb u het tegen mij, mevrouw?” antwoordt een passagier die voorin zit.
„Eh, uhm, pardon, ja en nee,” mompel ik terug voordat ik met meer duidelijkheid verder zeg, „ik was alleen verbaasd door dat vogeltje dat net voor de voorruit voorbij flitste.”
„Vogeltje? Sorry, niks van gemerkt,” mompelde hij terug voordat hij zich omdraaiden om uit het raam te kijken.
„Daar is ie weer,” roep ik hardop, „zag u dat? Hij is fel groen!”
„Oh die parkiet, bedoelt u?” zei de passagier alsof het een alledaagse zaak was.
„Een parkiet, ja? Een fel groene tropische vogel die hier in Nederland, tegen een miezerige grijze lucht, zo voor mijn ruit vliegt? Dat vind ik bijzonder bij dit koude weer. Arm klein vogeltje. Misschien is ie de weg kwijt.”
„Ze zijn een ontzettende plaag,” roept de meneer, opgewekt door mijn reactie.
„Hoezo?„roep ik opnieuw verbaasd.
„Nou, die horen hier niet te zijn,” zei hij vastberaden, „die zijn niet inheems.”
„Maar hoe kan dat dan,” vraag ik benieuwd, „tropische vogels middenin Nederland?” en vindt mijzelf klinken als een ware buitenlander.
„Het is in Amsterdam begonnen,” zei hij alsof hij de stad schuldig heeft bevonden, maar voordat ik kon reageren, ging hij verder, „ooit zijn er een paar ontsnapt en hebben zich in het Vondelpark gevestigd. Nadat ze hun eerste winter wisten te overleven, zijn ze ieder seizoen in aantal toegenomen en terrein aan het winnen. De vorige keer dat ik ze in een hoeveelheid heb gezien was een paar jaar geleden in de buurt van Sloterdijk. Ze waren recenter in Amsterdam-Noord gespot, maar blijkbaar in de afgelopen jaren hebben ze nu ook al de Zaanstreek bereikt. Ze nemen niet alleen razendsnel in aantallen toe, maar die pikken het terrein in van onze lokale vogels.” Hij klinkt bezorgd.
Maar ik vind dit onderwerp juist boeiend dus vroeg verder, „Echt! Ze hebben de winter hier weten te overleven? Zich zo aangepast aan de extreme koude. Dat vind ik knap. Of misschien komt dat door al de regen. In Nederland moet er minstens net zo veel regen zijn als in een regenwoud,” en ik lach over mijn eigen suffe grap.
Maar de passagier zei even serieus, „Wie weet hoe ver ze zich nog weten te verspreiden, en met welke consequenties voor de lokale flora en fauna”, brengt hij tegen mijn enthousiasme in.
„Daar hebt u waarschijnlijk gelijk in, meneer”, zei ik nadenkend, „maar is het ook niet wonderbaarlijk hoe ze zich hebben weten aan te passen en dan in een heel korte tijd? Een soort kleinschalig Darwinian experiment?”
„De sterkste overwint,„gromt hij met een zucht terug.
„Overleving van het meest geschikte, degene die kan aanpassen aan nieuwe omstandigheden overleeft,” zei ik dik tevreden met mijn citaat, „en deze parkieten blijken dat uitstekend te doen.”
„Een ontzettende plaag, ” roept de passagier weer, „net de mensheid, of ratten en vliegen, die passen zich allemaal uitstekend aan bij nieuwe omgevingen.”
„Daarin geef ik u absoluut gelijk, meneer!”, en ik probeer nog een vrolijke maar grimmige glimlach erbij, „de mensheid lijkt soms op een uitslag over de aarde.”
„Een ontzettende plaag, ” gromt hij weer maar deze keer met ironische toon erbij.
Ik vang zijn blik op in mijn binnenspiegel en we beginnen te lachen. Weliswaar een donkere lach maar zo weten mensen zich aan te passen toch? Lachen anders huilen.
„Het blijft toch wel een mooi gezicht tegen een grijze lucht,” zei ik met zachte zucht, want nu zie ik dat er meerdere van deze vogeltjes in de bomen bezig zijn. Duidelijk nadert onze route de nieuwe thuisbasis van deze vogels. Nu zie ik ze overal in de bomen. De passagier geeft aan dat hij bij deze halte wil uitstappen. Nu begrijp ik beter waarom hij deze vrolijke parkieten een ware plaag vindt. Alle autoruiten in de straat zitten onder hun dritten.