Zwanen
Gesprek met de Buurtbuschauffeur
„Goede morgen!” roep ik vrolijk terwijl de passagier incheckt.
„Mooi weer”, antwoordt ze met een knik en neemt plaats in de bus.
Maar ik ben in een vrolijke gemoedstoestand dus roep verder: „Wat wonen jullie mooi hier in deze buurt, met alle natuur om u heen.”
„Ik woon hier niet,” zei de mevrouw kortaf,„ben alleen op bezoek bij mij moeder geweest, dus ik kom vaker in deze buurt,” geeft ze toe.
En daarmee wil ze misschien een einde aan ons gesprek maken maar in mijn goede bui ga ik maar door, „Kijk die zwanen nou, zo’n hele familie samen aan de oever. Pracht gezicht, niet waar?” Voordat ze antwoord mag geven begon ik hardop de kleintjes te tellen. Ik stopte bij zeven. „Wow, da’s veel! Goed gedaan mama zwaan.”
Maar nu begon mevrouw toch te spreken, „Ja, dat is wel een mooi tafereel. Ik heb ze gezien toen ze net uit het ei waren. Kleine pluche bolletjes waren het toen. En dat ze allemaal overleven, groot geworden. Wel goed gedaan van de ouders, hoor. Maar felle verdedigers zijn het ook. Men kan er niet langs lopen, dan komen ze helemaal fladderend en sissend op je af. Doodeng gewoon!” en ze fladdert met haar handen alsof ze die tegen kon houden.
„Ik meen dat veel mensen hun brood geven? Maar dat blijkt niet goed voor ze te zijn. Menseneten. Vogels moeten granen en wormen eten,” zei ik tevreden.
„En al dat rond slingerende ouwe brood en restjes veroorzaaken alleen maar vieze ratten!” roept mevrouw opgetogen.
Om over ratten niet te hoeven denken op zo’n mooie dag, zei ik liever, „Worden de zwanen niet door honden lastig gevallen?”
„Gelukkig niet. Hier houden mensen hun honden keurig aan de lijn. En dat zwanenpaar daar, die pikken geen bemoeienis. Wat ik al zei, doodeng gewoon, voor mens en dier gelijk.”
„Maar zijn er niet andere gevaren aanwezig? Katten bijvoorbeeld? Of grote vissen, want ik heb gehoord dat er grote joekels in deze wateren rondzwemmen. Dat vertelde een visser aan mij, weet u, een van de mannetjes die uren lang met stok en stoel, in weer en wind, langs het water te vinden zijn.”
„Klopt als een bus,” zei mevrouw, „ik heb het zelf gezien, toevallig liep ik langs toen er een uit het water werd gehaald. Ik kon bijna niet geloven hoe groot hij was en dan vanuit zo’n stil vijvertje.”
„Eten of gegeten worden, dat is de keuze,” zei ik somber, maar mevrouw wil nog wat zeggen over die familie zwaan .
„Scheten!” roept ze ineens en mijn eerste reactie is te denken dat ze mij waarschuwt, dus ik rolde onmiddellijk het raam open. Maar dan geeft ze uitleg.
„Hun scheten. Het is een regelrechte bende. Ongelooflijk wat een hoeveelheid uit een zwanenkont komt, laat staan negen! Het pad is daarmee bezaaid. Wat ik zei, de mensen in deze buurt zijn keurig en ruimen hun hondenpoep altijd op. Maar wie gaat zwanenstront opruimen? De gemeente zeker niet.”
„De regen?” stelde ik aarzelend voor, kijkend naar de heldere blauwe hemel voor me.
„Hebt u het ooit van dichtbij gezien? Smerige zwarte drollen van groot formaat en hoeveelheid. Brood of niet, die kregen duidelijk wel voldoende te eten.”
„Toevallig heb ik van een vriendin gehoord, die werkt als vrijwilligster bij de Dierenambulance, ze vertelde dat ze daar speciale tassen hebben om zwanen te vervoeren omdat anders de ambulance helemaal wordt onder gepoept.”
„Dat geloof ik wel,” zei de mevrouw, „die doen veel goeds, maar die gaan helaas ook niet zwanen– stront van een voetpad vegen.”
We rijden in stilte verder, alsof de gedachten aan al dat zware zwarte stront te veel is geworden.