Krantenverkoper
Gesprek met de Buurtbuschauffeur
„Daar heb jij hem weer! Die man daar! Die, die zijn auto daar staat te tanken. Hem.„
Een snelle blik in de binnenspiegel wijst naar een man en vrouw naast elkaar. Eigenlijk zitten ze achter elkaar maar dan gedraaid, zodat hun benen in de gang staan. Ik hoop dat ze hun riemen vast hebben. In mijn kleine buurtbusje is het niet verplicht maar wel gewenst de veiligheidsgordel te gebruiken. Maar deze passagiers hebben nu allebei hun hoofden naar het raam toe gedraaid, zij kijken naar de man die hij herhaaldelijk aanwees.
„Zijn gezicht komt mij vaag voor,” zei de vrouw, die nu met haar neus keurig naar voren gericht zit.
Een snelle blik in de binnenspiegel wijst naar een man en vrouw naast elkaar. Eigenlijk zitten ze achter elkaar maar dan gedraaid, zodat hun benen in de gang staan. Ik hoop dat ze hun riemen vast hebben. In mijn kleine buurtbusje is het niet verplicht maar wel gewenst de veiligheidsgordel te gebruiken. Maar deze passagiers hebben nu allebei hun hoofden naar het raam toe gedraaid, zij kijken naar de man die hij herhaaldelijk aanwees.
„Zijn gezicht komt mij vaag voor,” zei de vrouw, die nu met haar neus keurig naar voren gericht zit.
Intussen heb ik vooruitgang geboekt dat we niet meer naast het tankstation staan maar de meneer gaat verder over de man die stond te tanken en duidelijk is hij geen vriend.
„Een auto heeft hij! En zo te zien, een betere dan die van mij” jammerde de man, zijn gezicht gericht naar de vrouw toe.
„Wie is hij dan? Een kennis van jou?” zei de vrouw nieuwsgierig.
Ik geef toe. Ik ben ook benieuwd, dus ik luister even mee.
„Hij is de daklozenkrantverkoper die jarenlang voor de deur van onze supermarkt staat” zei hij helemaal opgetogen.
„Wie?” antwoordt zij, fronsend.
„De man die jarenlang de daklozenkrant verkoopt voor de deur van de supermarkt bij mij, weet jij nog?”
„Niet echt, nee, sorry, ik let niet zo op mensen om mij heen, sorry. Maar wat is er met hem dan?” en ze klinkt een beetje gedecideerd.
Misschien komt dat door de verheven stem van die meneer. Hij draait alweer onrustig rond op zijn zitplaats. „Hoe kan dat dan?” en hij kijkt om zich heen alsof hij daar antwoord vindt.
„Wat is er mee?” Waarom maakt hij jou zo boos? Is er iets tussen jullie gebeurd?” bestookt ze hem ineens met een lading vragen.
„Ja, dat kan je wel zeggen, inderdaad” en hij neemt een hap lucht voordat hij los gaat, „namelijk, ik heb hem jarenlang mijn kleingeld gegeven, niet eens zijn krantje meegenomen, zodat hij dat dan verder kon verkopen, allemaal en alleen omdat ik dacht dat hij dakloos was,” en hij neemt nog een hap voordat hij zijn zin eindigt met, „en nu blijkt hij een mooiere auto dan die van mij te bezitten!”
„Misschien moet hij daarin slapen?” zei mevrouw.
„Denk jij dat nou echt?” snauwt hij voordat hij zei, „da’s oplichterij!” met een zacht achteraf vragend,„toch?”.
„Jij bent alleen chagrijnig omdat jouw auto bij de garage staat en we deze bus moesten nemen”, antwoordt de vrouw kortaf.
„Jazeker, en dat gaat mij veel centjes kosten straks als we de auto gaan ophalen,” zucht hij weer.
„Misschien kan jij bij hem een lening vragen,” zei ze lachend en ik moest ook even glimlachen. Maar haar opmerking valt bij hem verkeerd.
„Ja, dat kan jij wel zeggen!” roept hij boos, „en hij zal het, zo te zien, ook niet missen. Hij heeft een veel duurde auto dan die van mij.”
„Jij weet het niet. Als hij geen huur hoeft te betalen dan zou hij wat over hebben,” zei de vrouw en ik moest alweer glimlachen.
„Jij snapt het niet,” zei de man nors, „hij verkoopt zichzelf als dakloos en in nood van opvang, terwijl hij zich duidelijk een dure auto kan permitteren en da’s oplichterij.”
„Van wat ik weet, moeten de verkopers van de Z Krant zich registreren bij de redactie en zo. Die zou zeker voorwaarden hebben en als het zo veel zou verdienen dan zal iedereen dat doen?” zei de vrouw ineens vol vertrouwen, waarna een zachte „toch?”, volgt.
Maar dan stappen ze samen uit en de rest van hun debat werd mij onthouden. Ik rij verder, daarover nog lang nadenkend.
„Een auto heeft hij! En zo te zien, een betere dan die van mij” jammerde de man, zijn gezicht gericht naar de vrouw toe.
„Wie is hij dan? Een kennis van jou?” zei de vrouw nieuwsgierig.
Ik geef toe. Ik ben ook benieuwd, dus ik luister even mee.
„Hij is de daklozenkrantverkoper die jarenlang voor de deur van onze supermarkt staat” zei hij helemaal opgetogen.
„Wie?” antwoordt zij, fronsend.
„De man die jarenlang de daklozenkrant verkoopt voor de deur van de supermarkt bij mij, weet jij nog?”
„Niet echt, nee, sorry, ik let niet zo op mensen om mij heen, sorry. Maar wat is er met hem dan?” en ze klinkt een beetje gedecideerd.
Misschien komt dat door de verheven stem van die meneer. Hij draait alweer onrustig rond op zijn zitplaats. „Hoe kan dat dan?” en hij kijkt om zich heen alsof hij daar antwoord vindt.
„Wat is er mee?” Waarom maakt hij jou zo boos? Is er iets tussen jullie gebeurd?” bestookt ze hem ineens met een lading vragen.
„Ja, dat kan je wel zeggen, inderdaad” en hij neemt een hap lucht voordat hij los gaat, „namelijk, ik heb hem jarenlang mijn kleingeld gegeven, niet eens zijn krantje meegenomen, zodat hij dat dan verder kon verkopen, allemaal en alleen omdat ik dacht dat hij dakloos was,” en hij neemt nog een hap voordat hij zijn zin eindigt met, „en nu blijkt hij een mooiere auto dan die van mij te bezitten!”
„Misschien moet hij daarin slapen?” zei mevrouw.
„Denk jij dat nou echt?” snauwt hij voordat hij zei, „da’s oplichterij!” met een zacht achteraf vragend,„toch?”.
„Jij bent alleen chagrijnig omdat jouw auto bij de garage staat en we deze bus moesten nemen”, antwoordt de vrouw kortaf.
„Jazeker, en dat gaat mij veel centjes kosten straks als we de auto gaan ophalen,” zucht hij weer.
„Misschien kan jij bij hem een lening vragen,” zei ze lachend en ik moest ook even glimlachen. Maar haar opmerking valt bij hem verkeerd.
„Ja, dat kan jij wel zeggen!” roept hij boos, „en hij zal het, zo te zien, ook niet missen. Hij heeft een veel duurde auto dan die van mij.”
„Jij weet het niet. Als hij geen huur hoeft te betalen dan zou hij wat over hebben,” zei de vrouw en ik moest alweer glimlachen.
„Jij snapt het niet,” zei de man nors, „hij verkoopt zichzelf als dakloos en in nood van opvang, terwijl hij zich duidelijk een dure auto kan permitteren en da’s oplichterij.”
„Van wat ik weet, moeten de verkopers van de Z Krant zich registreren bij de redactie en zo. Die zou zeker voorwaarden hebben en als het zo veel zou verdienen dan zal iedereen dat doen?” zei de vrouw ineens vol vertrouwen, waarna een zachte „toch?”, volgt.
Maar dan stappen ze samen uit en de rest van hun debat werd mij onthouden. Ik rij verder, daarover nog lang nadenkend.