De Zaanse los– en laadploeg Het Kappie
Door: Hans Boot
De Amsterdamse havenpool als tijdelijke arbeidsplaats. (1)
Gedurende de jaren 1983 – 1995 werkte de Zaanse los– en laadploeg Het Kappie in de Amsterdamse haven, in wisselende omvang van 50 tot 150 man. Niet rechtstreeks ‘ingeleend’ door de ondernemingen, maar door de Stichting Samenwerkende Havenbedrijven, meestal ‘de pool’ of de SHB genoemd. Deze SHB voorzag de havenbedrijven in pieksituaties van aanvullend personeel. Het Kappie trad aan bij de extra pieken die het gevolg waren van scheve verhoudingen tussen de veranderende goederenstroom en het aantal SHB’ers. Een onevenredigheid die uiteindelijk de SHB de das omdeed en Het Kappie buiten spel zette.
Gedurende de jaren 1983 – 1995 werkte de Zaanse los– en laadploeg Het Kappie in de Amsterdamse haven, in wisselende omvang van 50 tot 150 man. Niet rechtstreeks ‘ingeleend’ door de ondernemingen, maar door de Stichting Samenwerkende Havenbedrijven, meestal ‘de pool’ of de SHB genoemd. Deze SHB voorzag de havenbedrijven in pieksituaties van aanvullend personeel. Het Kappie trad aan bij de extra pieken die het gevolg waren van scheve verhoudingen tussen de veranderende goederenstroom en het aantal SHB’ers. Een onevenredigheid die uiteindelijk de SHB de das omdeed en Het Kappie buiten spel zette.
In een eerder onderzoek naar een eeuw losse havenarbeid, met name in Amsterdam, stuitte ik vanzelfsprekend op Het Kappie en ‚de kappies’, zoals de collega’s van de SHB hen noemden.(2) Dat inspireerde tot meer onderzoek, maar behalve over de genoemde periode, bleek weinig relevant schriftelijk materiaal beschikbaar te zijn.(3) Interviews en literatuur maakten me wel wat wijzer, ook over andere losse ploegen in de Zaanstreek, maar ik merkte dat bijna niemand het naadje van de kous lijkt te weten. Bijvoorbeeld over de ontstaansgeschiedenis: vanaf wanneer en waarom ontstond er een organisatievorm? Kenden de verschillende ploegen een onderlinge afbakening? Was er een reden voor dat alleen Het Kappie in de Amsterdamse haven werkte? Hoe waren de verhoudingen met de ‚vaste’ arbeiders? Elk snippertje antwoord op deze vragen is zeer welkom. Lezer en lezeres zijn hierbij graag uitgenodigd; dat geldt ook voor andere informatie over Het Kappie. Maar daaraan vooraf is het nuttig iets te weten over de voorgeschiedenis van de havenpool en de komst van Het Kappie.
Foto: Anonieme Amsterdamse havenarbeider, geen ‚kappie’, wel met een beschermende kap — foto: Chris Pennarts 1998.
Regulering
De inschakeling door de SHB van Het Kappie is in die zin opmerkelijk dat de havenpool zijn bestaan ontleent aan een door de gezamenlijke havenondernemers gevormd monopolie. Tot mei 1945 was dat de Havenarbeidsreserve. Deze functioneerde als een buffer van duizenden arbeiders die met variërende aantallen aangesproken kon worden, afgestemd op de schommelende goederenaanvoer die onder invloed stond van weersomstandigheden, seizoenen en conjunctuur. Dit monopolie bracht een centrale ordening in de chaotische aanneming van werkzoekende, losse havenarbeiders. Die geschiedde traditioneel in kroegen, bij bedrijfspoorten en op straathoeken, vol gedrang, willekeur, onvoorspelbare wachttijden en concurrentie. In situaties van een urgente vraag kwamen daar nog de ronselaars bij die werklozen van de straat plukten tot in dorpen en steden boven het IJ aan toe. Lossen, opslaan en laden van goederen zou, was de aanname, vooral een kwestie van vervangbare spierkracht zijn. Dat bijvoorbeeld zorgvuldigheid, concentratie, materiaalkennis, vaardigheden, krachtverdeling en samenwerking tot de impliciete bagage van een bootwerker behoorden, bleef buiten beschouwing. Het verloop was dan ook aanzienlijk, evenals het aantal ongevallen.
De inschakeling door de SHB van Het Kappie is in die zin opmerkelijk dat de havenpool zijn bestaan ontleent aan een door de gezamenlijke havenondernemers gevormd monopolie. Tot mei 1945 was dat de Havenarbeidsreserve. Deze functioneerde als een buffer van duizenden arbeiders die met variërende aantallen aangesproken kon worden, afgestemd op de schommelende goederenaanvoer die onder invloed stond van weersomstandigheden, seizoenen en conjunctuur. Dit monopolie bracht een centrale ordening in de chaotische aanneming van werkzoekende, losse havenarbeiders. Die geschiedde traditioneel in kroegen, bij bedrijfspoorten en op straathoeken, vol gedrang, willekeur, onvoorspelbare wachttijden en concurrentie. In situaties van een urgente vraag kwamen daar nog de ronselaars bij die werklozen van de straat plukten tot in dorpen en steden boven het IJ aan toe. Lossen, opslaan en laden van goederen zou, was de aanname, vooral een kwestie van vervangbare spierkracht zijn. Dat bijvoorbeeld zorgvuldigheid, concentratie, materiaalkennis, vaardigheden, krachtverdeling en samenwerking tot de impliciete bagage van een bootwerker behoorden, bleef buiten beschouwing. Het verloop was dan ook aanzienlijk, evenals het aantal ongevallen.
Bepalend voor de oprichting en het voortbestaan van een regulerend instituut als de vooroorlogse Havenarbeidsreserve en de naoorlogse SHB was een erkend algemeen belang. De ondernemers beschikten over een reservoir van ervaren havenarbeiders, de (lokale) overheid kon rekenen op een ordentelijke arbeidsbemiddeling en de bootwerkers tekenden voor meer werkzekerheid. Dat zo’n algemeen belang onder druk stond en soms brak, ligt voor de hand. Niet alle ondernemers sloten zich aan, soms trok een grote zich terug. De overheid achtte zich niet altijd verantwoordelijk voor (financiële) steun bij tijdelijke werkloosheid. De bootwerkers eisten een gegarandeerde arbeidsplaats en een vast inkomen.
Extra pieken
In dit spanningsvolle krachtenveld mondde de regulatie begin jaren zestig uit in de gelijkstelling van de SHB’ers aan de vaste collega’s in dienst van de (inhurende) havenbedrijven. Dit betekende onder meer doorbetaling als er geen werk was, bijvoorbeeld omdat een boot niet of later aankwam, de oogst in het land van herkomst was vertraagd, enzovoort. Dat gold ook voor de andere Nederlandse havens en was mogelijk door een bijdrage uit het Algemeen Werkloosheidsfonds. In een opgaande economie met lage werkloosheid was dat begrijpelijk, maar evenzeer een kwetsbaar element in dat gemeenschappelijk belang van de drie ‚partijen’.
Minstens zo kwetsbaar was dat een pool slechts kon bestaan wanneer de te behandelen goederenstroom een zodanige spreiding in de tijd kende, dat een zekere continuïteit in de omvang van het arbeidersbestand gegarandeerd kon worden. Anders gezegd, het hele jaar door waren er periodes waarin één of meer vaste bedrijven aanvullende arbeidskracht behoefden. Dat is de kern van de aanvullende arbeidsbemiddeling, aan te duiden als de ‚poolfunctie’. Een constant evenwicht was een illusie, dus een bepaalde mate van ronselen bleef, met koppelbazen die zich niets aantrokken van vastgelegde arbeidsvoorwaarden.
In dit spanningsvolle krachtenveld mondde de regulatie begin jaren zestig uit in de gelijkstelling van de SHB’ers aan de vaste collega’s in dienst van de (inhurende) havenbedrijven. Dit betekende onder meer doorbetaling als er geen werk was, bijvoorbeeld omdat een boot niet of later aankwam, de oogst in het land van herkomst was vertraagd, enzovoort. Dat gold ook voor de andere Nederlandse havens en was mogelijk door een bijdrage uit het Algemeen Werkloosheidsfonds. In een opgaande economie met lage werkloosheid was dat begrijpelijk, maar evenzeer een kwetsbaar element in dat gemeenschappelijk belang van de drie ‚partijen’.
Minstens zo kwetsbaar was dat een pool slechts kon bestaan wanneer de te behandelen goederenstroom een zodanige spreiding in de tijd kende, dat een zekere continuïteit in de omvang van het arbeidersbestand gegarandeerd kon worden. Anders gezegd, het hele jaar door waren er periodes waarin één of meer vaste bedrijven aanvullende arbeidskracht behoefden. Dat is de kern van de aanvullende arbeidsbemiddeling, aan te duiden als de ‚poolfunctie’. Een constant evenwicht was een illusie, dus een bepaalde mate van ronselen bleef, met koppelbazen die zich niets aantrokken van vastgelegde arbeidsvoorwaarden.
Klampen: balen op hoogte brengen door ze te stapelen met gebruik van een haak, soms voorzien van twee ‚klauwen’ en een houten handvat.
Graag getoond gereedschap van menig ‚kappie’ — foto: Chris Pennarts, 1997.
Deze spreiding van de pieken nam tegen het einde van de jaren zeventig af onder invloed van ontwikkelingen als: minder (kleine) bedrijven, interne flexibilisering van het aantal arbeiders en de arbeidstijden in de vaste bedrijven, specialisatie en mechanisatie van de havenarbeid, minder stukgoed, meer ‚bulk’ en containers en scherpere vaar– en ligtijden. Zo ontstonden extra pieken. Omdat het reguliere bestand SHB’ers daaraan niet kon voldoen, waren er gedurende beperkte perioden arbeiders van buiten nodig, ‚vreemden’ in het havenjargon. Naast de inzet van boventallige arbeiders van de Rotterdamse SHB kwam Het Kappie hiervoor in aanmerking, ervaren en geschoold in het karakteristieke havenwerk.
Het einde
Hoe logisch in termen van bedrijfsvoering dit personeelsbeleid van de SHB ook moge zijn, zowel haar monopolie als de wezenlijke poolfunctie ging onderuit. Een bedreigende situatie die de vakbondsleden – de organisatiegraad was bijna 80 procent – en de ondernemingsraad uitvoerig bespraken. In hoeverre zette de komst van Het Kappie de toekomst van hun werkgelegenheid op het spel? Een vraag die veel gewicht kreeg, omdat in vergelijking met de SHB’ers de arbeidsvoorwaarden van ‚de kappies’ ongunstig waren. Was er voor hen geen werk bij de SHB, dan hadden zij geen recht op een volledig loon. Bovendien kon een kappie voor één taak (dat is vier uur) ingezet worden, terwijl de SHB’ers ooit hadden bedongen dat een arbeidseenheid per definitie uit twee taken bestond, ofwel twee dagdelen. Een derde geschilpunt was het systeem ‚klaar naar huis’, waarmee Het Kappie werkte. Daarover waren de meningen onder de SHB’ers verdeeld: een deel verfoeide het als jaagsysteem, dat tot verhoging van de te verwerken eenheden (balen) leidde, een ander deel zwichtte voor de verleiding van ‚snel klaar’ en de mogelijkheid nog een taak mee te pakken of elders een extra inkomen te verwerven.
Na enig gebakkelei en rechtstreekse gesprekken tussen SHB’ers en Het Kappie stelden de vakbond en de ondernemingsraad de directie de eis: ‚Het Kappie is welkom, maar dan wel onder de arbeidsvoorwaarden van de SHB.’ Deze eis haalde het maar ten dele – een beperkt aantal kappies kreeg een tijdelijke aanvulling op het loon – maar legde toch de basis voor een goede verstandhouding tussen de twee groepen arbeiders. Eén van de geïnterviewden zei daarover: „De onderlinge sfeer was prima, we werkten samen. Wij hadden onze vaste ploeg kappies en twee van ons konden bij een ploeg SHB’ers ingedeeld worden, en dat ging goed.„4
Hoe logisch in termen van bedrijfsvoering dit personeelsbeleid van de SHB ook moge zijn, zowel haar monopolie als de wezenlijke poolfunctie ging onderuit. Een bedreigende situatie die de vakbondsleden – de organisatiegraad was bijna 80 procent – en de ondernemingsraad uitvoerig bespraken. In hoeverre zette de komst van Het Kappie de toekomst van hun werkgelegenheid op het spel? Een vraag die veel gewicht kreeg, omdat in vergelijking met de SHB’ers de arbeidsvoorwaarden van ‚de kappies’ ongunstig waren. Was er voor hen geen werk bij de SHB, dan hadden zij geen recht op een volledig loon. Bovendien kon een kappie voor één taak (dat is vier uur) ingezet worden, terwijl de SHB’ers ooit hadden bedongen dat een arbeidseenheid per definitie uit twee taken bestond, ofwel twee dagdelen. Een derde geschilpunt was het systeem ‚klaar naar huis’, waarmee Het Kappie werkte. Daarover waren de meningen onder de SHB’ers verdeeld: een deel verfoeide het als jaagsysteem, dat tot verhoging van de te verwerken eenheden (balen) leidde, een ander deel zwichtte voor de verleiding van ‚snel klaar’ en de mogelijkheid nog een taak mee te pakken of elders een extra inkomen te verwerven.
Na enig gebakkelei en rechtstreekse gesprekken tussen SHB’ers en Het Kappie stelden de vakbond en de ondernemingsraad de directie de eis: ‚Het Kappie is welkom, maar dan wel onder de arbeidsvoorwaarden van de SHB.’ Deze eis haalde het maar ten dele – een beperkt aantal kappies kreeg een tijdelijke aanvulling op het loon – maar legde toch de basis voor een goede verstandhouding tussen de twee groepen arbeiders. Eén van de geïnterviewden zei daarover: „De onderlinge sfeer was prima, we werkten samen. Wij hadden onze vaste ploeg kappies en twee van ons konden bij een ploeg SHB’ers ingedeeld worden, en dat ging goed.„4
Dat bleek ook in de turbulente periode eind jaren tachtig/begin jaren negentig. De genoemde factoren die de poolfunctie ondermijnden, veroorzaakten tevens een verhoging van de arbeidsproductiviteit en een verlaging van de havenwerkgelegenheid. De sector als geheel sloeg alarm en onderging een ingrijpende herstructurering, die voor de havenpool het einde betekende van de overheidsfinanciering van de tijdelijke werkloosheid. Rond de eeuwwisseling ging de één na de andere opvolger van de SHB failliet. Maar voor die tijd vond een serie acties en stakingen plaats om de teloorgang van de havenpool te voorkomen. Kappies deden daaraan mee en toonden hun solidariteit met de collega’s van de SHB en andere havenbedrijven, hoewel het werk in de Amsterdamse haven slechts een deel van hun werkzaamheden was. De hoofdmoot lag bij bedrijven in vooral Zaandam. Daarnaast verstouwden ze de balen cacaobonen bij Cornelder en de bergen kolen bij de OBA (Overslagbedrijf Amsterdam) met een nog niet vergeten tevredenheid. „We deden het sjouwwerk, maar wat noem je sjouwen. Dat is nou de tactiek. In de Zaan deden we het op ons kop, in Amsterdam pakte je met z’n tweeën een baal. Daar gingen ze niet met een baal op hun kop lopen: ‚ja ik ben d’er gek’. Wij namen in ons eentje één baal, dat was gewoon, maar in Amsterdam werkten wij ook met een vaste maat. Samenwerking, daar ging het om. En dat gaf vaak ook veel lol.” (5) De nuchterheid overheerste: „Waar we ook kwamen, we losten, dat was ons werk. Je hebt overal het minder leuke werk en dat deden wij. Met een zakje dat beter gevuld was dan dat van anderen. Misschien dat mensen ons tweederangs vonden, maar aan het einde van de maand was je dat niet.”(6)
Nogal plotseling was het in 1998 gedaan met Het Kappie. Soepel lijkt dat niet te zijn verlopen, maar verhalen verduisteren de feiten. De één jaar later ingevoerde Wet flexibiliteit en zekerheid biedt geen afdoende verklaring. Hoe dan ook, van Het Kappie stapten ongeveer dertig man over naar de Koogse Losse Ploeg die inmiddels in een uitzendbureau is opgegaan.(7)
Nogal plotseling was het in 1998 gedaan met Het Kappie. Soepel lijkt dat niet te zijn verlopen, maar verhalen verduisteren de feiten. De één jaar later ingevoerde Wet flexibiliteit en zekerheid biedt geen afdoende verklaring. Hoe dan ook, van Het Kappie stapten ongeveer dertig man over naar de Koogse Losse Ploeg die inmiddels in een uitzendbureau is opgegaan.(7)
Vraagstukken
Wat de Amsterdamse haven betreft, is er dus een einde gekomen aan een lange periode van regulatie en terugdringing van de losse arbeid. Zoals inmiddels ook in het algemeen in Nederland, en niet alleen daar, is een fase doorgebroken van deregulatie van de arbeidsverhoudingen. Denk bijvoorbeeld aan nieuwe vormen van losse arbeid, zoals zelfstandigen zonder (of met een minimum aan) personeel, op– en wegduikende uitzendbedrijfjes en koppelbazen. Of de Zaanse losse ploegen en hun traditie in deze ontwikkeling zijn meegesleurd, is een vraagstuk voor nadere studie. De aanzet is er, ook van een paar andere kwesties.
* De vroege en unieke, industriële geschiedenis van de Zaanstreek rustte op een uitgebreid, voor een groot deel intern, transportsysteem, eerst alleen over het water, daarna ook op het spoor. Dat betekende een voortdurende verplaatsing van al of niet verwerkte goederen (overslag en opslag). Onregelmatig, met kleine en grotere pieken. Ligt daarin de oorsprong van de losse ploegen en hun lange voortbestaan?
* Eeuwenlang was de losse arbeid de dominante arbeidsverhouding. Meer dan vier eeuwen voor onze jaartelling is een Perzische ploeg van drie steenbakkers met naam en toenaam letterlijk geboekstaafd: groepsgewijze onderaanneming met stukloon. Ze zijn op te vatten als verre voorvaderen van de fameuze Zaadsjouwers die Cor Bruijn in 1933 tekende. Er zijn goede redenen om deze ploeg rond 1896 te situeren. Bruijn sprak meerdere malen over ‚het kappie’ als kledingstuk. Bestond er een ploeg met die naam of misschien al eerder?
* Een specifieke vorm van losse arbeid is de universele trekarbeid. Daarover is veel bekend: graafwerk door ‘poldergasten’, hooien door Duitse ‘hannekemaaiers’, dijkwerkers, seizoenarbeiders die wegen, kanalen en spoorwegen aanlegden, enzovoort. Van hen zijn (harde) stakingen bekend, mede hierdoor heetten ze ‚vagebonden’, ‚uitvaagsel’, ‚vreemden. Hun zelfbeherende, interne structuur – een werkverdeling via een nummersysteem, een ploegbaas die het werk aannam op basis van stukloon – vertoont overeenkomsten met de werking van de losse ploegen. Noodgedwongen vrijbuiters? „Ja, we voelden ons vrije jongens, je bepaalde zelf wanneer je werkte, je kon een half jaar op vakantie gaan, bijna niemand deed het, maar het kon wel. Het Kappie was een bewuste keuze, maar om A, B en C de poen en D de vrijheid. Nu ben ik blij dat ik een vaste baan heb.”(8)
Wat de Amsterdamse haven betreft, is er dus een einde gekomen aan een lange periode van regulatie en terugdringing van de losse arbeid. Zoals inmiddels ook in het algemeen in Nederland, en niet alleen daar, is een fase doorgebroken van deregulatie van de arbeidsverhoudingen. Denk bijvoorbeeld aan nieuwe vormen van losse arbeid, zoals zelfstandigen zonder (of met een minimum aan) personeel, op– en wegduikende uitzendbedrijfjes en koppelbazen. Of de Zaanse losse ploegen en hun traditie in deze ontwikkeling zijn meegesleurd, is een vraagstuk voor nadere studie. De aanzet is er, ook van een paar andere kwesties.
* De vroege en unieke, industriële geschiedenis van de Zaanstreek rustte op een uitgebreid, voor een groot deel intern, transportsysteem, eerst alleen over het water, daarna ook op het spoor. Dat betekende een voortdurende verplaatsing van al of niet verwerkte goederen (overslag en opslag). Onregelmatig, met kleine en grotere pieken. Ligt daarin de oorsprong van de losse ploegen en hun lange voortbestaan?
* Eeuwenlang was de losse arbeid de dominante arbeidsverhouding. Meer dan vier eeuwen voor onze jaartelling is een Perzische ploeg van drie steenbakkers met naam en toenaam letterlijk geboekstaafd: groepsgewijze onderaanneming met stukloon. Ze zijn op te vatten als verre voorvaderen van de fameuze Zaadsjouwers die Cor Bruijn in 1933 tekende. Er zijn goede redenen om deze ploeg rond 1896 te situeren. Bruijn sprak meerdere malen over ‚het kappie’ als kledingstuk. Bestond er een ploeg met die naam of misschien al eerder?
* Een specifieke vorm van losse arbeid is de universele trekarbeid. Daarover is veel bekend: graafwerk door ‘poldergasten’, hooien door Duitse ‘hannekemaaiers’, dijkwerkers, seizoenarbeiders die wegen, kanalen en spoorwegen aanlegden, enzovoort. Van hen zijn (harde) stakingen bekend, mede hierdoor heetten ze ‚vagebonden’, ‚uitvaagsel’, ‚vreemden. Hun zelfbeherende, interne structuur – een werkverdeling via een nummersysteem, een ploegbaas die het werk aannam op basis van stukloon – vertoont overeenkomsten met de werking van de losse ploegen. Noodgedwongen vrijbuiters? „Ja, we voelden ons vrije jongens, je bepaalde zelf wanneer je werkte, je kon een half jaar op vakantie gaan, bijna niemand deed het, maar het kon wel. Het Kappie was een bewuste keuze, maar om A, B en C de poen en D de vrijheid. Nu ben ik blij dat ik een vaste baan heb.”(8)
Genoeg te doen dus. Nogmaals, voor informatie houd ik me aanbevolen: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. (020 6431 787).
(1) Eerder verschenen bij Zaans Erfgoed, nummer 48, voorjaar 2014; Vereniging Zaans Erfgooed — http://www.zaanserfgoed.nl
(2) H. Boot, Opstandig volk. Neergang en terugkeer van losse havenarbeid, Amsterdam 2011; http://www.solidariteit.nl
(3) T. de Gooijer, Cacao langs de Zaan. De molens — De fabrieken, Alkmaar 2011, pp. 23, 24; J. Kingma, Het Zaanspoor. Een eeuw spoorweghaven in Wormerveer, Wormerveer Weleer 13, 2009, pp. 16 – 19, met aanvullingen, toegezonden 10 januari 2009, 10 en 21 januari 2013 en 10 september 2013; R.C.C. Pottkamp, Mannen die het schootsvel dragen. Honderd jaar Zaandamse Scheeps– en Bootwerkersvereniging Eensgezindheid 1896 – 1996, Wormerveer 1996, pp. 27– 28; A. Selie, J. van der Laan, Hoofden koel, Handen in de zakken. De houtstaking van 1929 in Zaandam, Westzaan 1988, pp. 50 – 51 en pp. 78 – 82.
(4) Gesprek met N. Grotes (oud-kappie), 25 april 2013, Westzaan.
(5) Idem.
(6) Gesprek met H. de Graaf (oud-kappie), 7 juni 2013, Zaandam.
(7) Gesprek met G. Stadt (mede-eigenaar De Koogse Ploeg), 7 oktober 2013, Zaandam.
(8) Zie noot 6.
Solidariteit Webzine komt, evenals de papieren voorganger, op voor een strijdbare, democratische en brede vakbeweging en is financieel, organisatorisch en politiek onafhankelijk.
www.solidariteit.nl
www.solidariteit.nl