Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Kabelt­jeskrant 2011

Anek­dotes uit Zaandam-​Zuid opgetek­end door Chris Kabel
Chris Kabel: Wat en voor wie ik ook schrijf, altijd is het thema: vanuit het heden met een glim­lach naar het verleden en het heeft meestal betrekking op belevenis­sen in mijn eigen leven. Aangezien ik altijd in Zaandam-​Zuid gewoond heb, zullen mensen uit die buurt vee­lal herken­ning vin­den in mijn stukjes.

kabeltjeskrant 2012 1

Anek­dotes uit een zeil­er­sleven, opgetek­end door Chris Kabel

kabeltjeskrant 2012 2

Groot water

Zoals ik U in vorige aflev­erin­gen vertelde zwier­ven mijn vrien­den en ik met onze grote B.M.’s een aan­tal jaren zeilend rond. Ons vaarge­bied was Noord– en Zuid-​Holland. Maar op een gegeven moment wil je verder. Fries­land lokte ons. Om daar te komen moest je echter (met een BM) het IJs­selmeer over­steken. Wij wilden een proef nemen. Wij besloten met drie boten een Pinkster­tocht te maken over het IJs­selmeer naar Volen­dam via Marken. Op luilak zater­dag gin­gen wij in de loop van de mid­dag zeilend naar de Oran­jes­luizen. Wij over­nacht­ten in Durg­er­dam. De vol­gende mor­gen hezen wij met klop­pende harten de zeilen en voeren geni­etend langs de IJdoorn het grote water op. Wij had­den een bak­stag windje kracht 45. Na een paar uur lagen wij voor Marken. Marken was toen nog een echt eiland. Wij kon­den daar­door onder Marken door over de Gouwzee naar Volen­dam. Tegen de mid­dag kwa­men wij daar aan. Wij zochten en von­den een goede lig­plaats in de haven. Wij keken onze ogen uit want wij waren nog nooit in Volen­dam geweest. In die tijd had je alleen maar een fiets en kwam je meestal niet verder dan Purmerend. Een groot deel van de bevolk­ing liep nog in kled­er­dracht. In de haven lagen nog circa twintig bot­ters –kwakken genaamd– waar nog zeilend mee gevist werd. Die nacht sliepen wij in de haven van Volen­dam. Het was net alsof wij in het buiten­land waren. De vol­gende mor­gen zijn wij naar Edam gegaan. Wij zijn naar bin­nen geschut en voeren richt­ing Purmerend waar wij in de loop van de mid­dag arriveer­den. De vol­gende mor­gen ( het was derde Pinks­ter­dag) nog even naar de veemarkt –een bokkie kopen– en daarna snel richt­ing Zaan.

Wij von­den onze proef ges­laagd en besloten met de zomer­vakantie naar Fries­land te gaan. In die tijd had je echter maar twee weken vakantie. Over­steken heen en terug zou echter veel tijd kosten. Wij von­den daar wat op. Wij kon­den met de veer­boot van Ams­ter­dam naar Kam­pen. Het was in de tijd toen er nog geen Flevopolder en dijken in het IJs­selmeer waren aan­gelegd. Onze boten wer­den in het vrachtruim geladen en voor wij het wis­ten waren wij in Kam­pen. De boten wer­den par­does uit het ruim in de IJs­sel gedropt. Wij schrokken ons rot want het stroomde er als de pest. Heel­huids voeren wij uitein­delijk een eindje de IJs­sel op richt­ing Kam­perei­land. Wij zeilden daarna door de Kop van Over­i­js­sel richten Fries­land, via de Bel­ter– en Beu­lakker­wiede. Het ging fan­tastisch maar zoals altijd: het nood­lot sloeg toe. Circa 15 km voor Lem­mer lagen wij met harde wind kruisend voor een brug te wachten. Bij een ruk­wind brak de mast van de BM van mijn vriend. Wroe­tend en slepend zijn wij naar Lem­mer gegaan. Gelukkig heb je daar de mas­ten­mak­erij v.d. Neut. Zij waren bereid met voor­rang een nieuwe mast te maken. Het kostte ons echter vier kost­bare vakantieda­gen. De droom om op de Friese meren te zeilen viel in scher­ven. Wij moesten eigen­lijk meteen al terug. Wij besloten dan ook om vanuit Lem­mer met de veer­boot terug naar Ams­ter­dam te gaan.

Op de avond voor de afvaart lagen wij naast een groot scherp jacht. Het was eigen­dom van een man met veel geld. Hij was zelf niet aan boord maar liet dat over aan een betaalde kracht. Hij vertelde ons, dat hij de vol­gende dag absoluut in Ams­ter­dam moest zijn. Omdat er nogal zwaar weer verwacht werd zag hij dat alleen niet zit­ten. Hij vroeg aan mijn vriend en mij of wij als beman­ning mee wilden. Hij bood ons ook geld aan. Vooral dat laat­ste zagen wij wel zit­ten. Onze vrouwen keken echter wel bedenke­lijk. Zij moesten dan alleen de boten naar de veer­boot bren­gen en ver­schepen naar Ams­ter­dam. Wij had­den echter erge leuke en lieve vrouwen ( dat zijn ze nog) en wij dachten: die wor­den wel geholpen. En zo is het ook gegaan.
Na een schit­terende zeil­tocht op dat grote jacht waren wij eerder dan de veer­boot in Ams­ter­dam met aan boord: onze vrouwen en de boten. U begri­jpt, dat wij toen heel wat hebben afgezoend.



kabeltjeskrant 2012 2

Sail Bre­mer­haven

In een van mijn vroegere aflev­erin­gen vertelde ik U, dat wij met onze tjalk deel namen aan Sail 700; dat was de eerste in 1975 door “Ams­ter­dam” geor­gan­iseerde Sail. Die eerste Sail werd geor­gan­iseerd als onderdeel van de feestelijke her­denk­ing van 700 jaar Stad Ams­ter­dam. Omdat het even­e­ment een groot suc­ces was, werd besloten dit om de vijf jaar te her­halen. Zo kwam er Sail 1980, ver­vol­gens 1985 etc. U weet dat waarschi­jn­lijk wel. De basis van het suc­ces lag ( en ligt) vooral in de for­mule: een Sail wordt nog een groter suc­ces als je naast de wind­jam­mers ook kleinere klassieke zeilschepen mee laat doen. Tegen­wo­ordig noe­men wij dat: Varend erfgoed.

Deze suc­ces­for­mule trok ook de aan­dacht van het buiten­land. Zo zocht Bre­mer­haven in 1985 con­tact met Ams­ter­dam. Men ging bij het comité mee lopen en keek de boel af. Er ontstond een vorm van samen­werk­ing, die er in resul­teerde, dat Bre­mer­haven besloot in 1986 zelf een Sail te organ­is­eren. Bre­mer­haven is na Ham­burg de groot­ste haven van Duit­s­land.
Via “Ams­ter­dam” wer­den Ned­er­landse plat­bodems uitgen­odigd in 1986 naar Bre­mer­haven te komen. Kosten noch moeite wer­den ges­paard om dat doel te bereiken. De deel­ne­mende schepen wer­den vri­jgesteld van haven­geld voor alle havens onder­weg. Voorts werd in elke haven­plaats een even­e­ment geor­gan­iseerd. Een char­ter­schip werd inge­hu­urd en fungeerde als het moed­er­schip van de vloot. De schip­per daar­van kreeg de lei­d­ing over de vloot.
Omdat wij al enige jaren op het Ned­er­landse en Duitse wad voeren, besloten wij met onze tjalk mee te doen. Er waren met ons nog circa vijftig plat­bo­dem schip­pers die er ook zo over dachten, zodat een leuke vloot geformeerd kon worden.

Zo vertrokken half juli 1986 zo´n vijftig schepen vanuit Ams­ter­dam naar Bre­mer­haven. De totale reis­duur was gesteld op heen en terug in vier weken. Het vertrek had een offi­cieel tin­tje. Op het Y, voor het Cen­traal Sta­tion, wer­den wij via scheepsge­toeter en water­fonteinen van de brandweer­boot, door de burge­meesters van Ams­ter­dam en Bre­mer­haven uit­gezwaaid. De bedoel­ing was de tocht zoveel mogelijk zeilend te maken via het Ned­er­landse en Duitse wad­denge­bied. Dat ging soms hele dagen goed. Op andere dagen lukte dat min­der. Omdat wij aan een strak vaarschema vast zaten werd soms de motor gebruikt.
Als groep kwa­men wij alles tegen wat je maar in zo´n tocht mee kan maken. Zo had­den wij te maken met: droog­vallen, vast­lopen, krabbende ankers, in donker varen, weigerende motoren, enige dagen zware Noord­westen wind, man over­bo­ord, gebro­ken mast of giek, te korte land­vas­ten bij val­lend water etc.
Maar ook prachtige zeil­tochten, vechten tegen de ele­menten, geweldige onder­linge kam­er­aad­schap en het aller­be­lan­grijk­ste: mooie gezel­lige feesten. Wij bleven met ons schip ver­schoond van pech en had­den een fan­tastis­che reis.

Aan de vloot was ook een groep zeev­erken­ners toegevoegd. Zij ver­leen­den hand en span­di­en­sten. Op ons schip waren er twee ingek­wartierd. Het bleken per­fecte jon­gens te zijn, die van wan­ten wis­ten. Bin­nen een paar dagen waren onze vooro­orde­len tegen “pad­vin­ders” als sneeuw voor de zon verd­we­nen. Die jon­gens kon­den zeilen, schip­peren, land­vas­ten beleggen en zelfs touw split­sen. Daar­naast had­den zij geleerd om de schip­per te gehoorza­men! Zij waren uit­er­aard ook eigen­wijs maar je kunt niet alles hebben! Na een inspan­nende tocht kwa­men wij na tien dagen in Bre­mer­haven aan. Wij wer­den als groep groots onthaald. Ook in Bre­mer­haven was Sail een groot suc­ces. In navol­ging van Ams­ter­dam wordt daar nu ook om de vijf jaar een Sail georganiseerd.


kabeltjeskrant 2012 2

Dubbeltje

Toen wij zeve­nen­veer­tig jaar gele­den onze tjalk kochten had­den wij daar eigen­lijk geen geld voor. Met geleend geld wer­den wij eige­naar. Het gevolg was, dat wij onder­houd– en reparatiekosten ook niet kon­den betalen. Wij wilden voor een dubbeltje op de eerste rij zit­ten.
Dat betek­ende, dat als er onder­houd gepleegd diende te wor­den of als er iets kapot ging, wij altijd probeer­den alles in de oor­spronke­lijk staat terug te “repar­eren”. Niet wat oud is slopen en dan tegelijk­er­tijd ver­bouwen maar terug naar de basis. Dat was(en is) het goed­koop­ste.
Die wijsheid geldt ook voor een schip. Dan voorkom je ook, dat je vrouw de hulp inroept van het pro­gramma: “Help, mijn man is klusser”. Dat pro­gramma waar­bij man­nen ( het zijn altijd man­nen!!!) zon­der veel geld, ambitieuzer zijn dan de inhoud van hun portemonneai.

Nu terug naar onze boot zo’n vijftig jaar gele­den. In onze tjalk stond toen al een muse­ale motor. Het was een 1 cilin­der gloeikop Kromhout­mo­tor uit 1928 van 14PK. Voor­dat de motor ges­tart kon wor­den moest de kop met een propaan­bran­der tien minuten heet gestookt wor­den. Daarna kon dan de motor met de hand, via een groot vlieg­wiel ges­tart wor­den. De motor liep op elke vloeistof waarin het woord olie voork­wam: gasolie, peterolie, smeerolie, ver­lopen olie etc. U gelooft het waarschi­jn­lijk niet maar ook op: car­boleum. Het stonk en walmde dan als de pest maar dat was vroeger gelukkig geen prob­leem. De motor was goed­koop in gebruik, was een­voudig en daar­door ook goed­koop in onder­houd. U begri­jpt : Een motor naar ons hart.

Na wat jaren varen kre­gen wij prob­le­men met ons roer. Het is een “aange­hangen” roer, circa twee­hon­derd kilo zwaar en gemaakt van hout. De bes­tur­ing hier­van gaat via een helm­stok van vijf meter. Omdat de helm­stok zo lang is loopt deze via een soort rail op het dek. De naam hier­van is draai-​over-​boord. In vroegere jaren kwam dit sys­teem veel voor. Momenteel varen er waarschi­jn­lijk nog maar enkele schepen met dit sys­teem.
Het hout van ons roer was rot en moest ver­van­gen wor­den. Ook hier gold toen voor ons: het goed­koop­ste is: restau­r­eren, zoveel mogelijk in oude staat terug bren­gen. Via een ken­nis werd bij een buiten­takel van een fab­riek het roer opge­he­sen en neergelegd op ons schip. Toen naar huis: via de Hanen­pad­sloot over de Gouw naar de M.L. King­weg. Daar aangekomen hebben wij het over de weg en het plantsoen gesleept naar onze garage. Daar wer­den ver­rotte delen ver­van­gen, de vinger­lin­gen opgek­napt, geschilderd en gelakt en daarna via dezelfde route weer terug naar het schip.

Alles zoveel mogelijk in oude staat terug­bren­gen werd ons motto voor de tjalk. Ook toen­wij het later finan­cieel veel beter had­den bleef ons motto ongewi­jzigd. In grote lij­nen is DAAR­DOOR ons schip ongewi­jzigd gebleven. Geen nieuwighe­den zoals een kop­schroef­maar dekkle­den van katoen, geteerde luiken enz. Varen en zeilen zoals het altijd ging. Geen hok­jes op het dek om te schuilen voor regen en wind maar gewoon buiten staan. Wij begri­jpen best, dat U als lezer, vee­lal varend in mod­erne schepen ontzettend moe wordt van dit gepraat. In deze tijd van wel­vaart en verdere vooruit­gang is dit miss­chien een mee­warig stand­punt. Maar zoals je oude bomen niet moet ver­plaat­sen, moet je oude schip­pers maar hun gang laten gaan. Het sterft vanzelf uit.


kabeltjeskrant 2012 2

Chris Kabel – 28 maart 192831 juli 2013

Joomla tem­plates by a4joomla