Kabeltjeskrant 2011
Anekdotes uit Zaandam-Zuid opgetekend door Chris Kabel
Chris Kabel: Wat en voor wie ik ook schrijf, altijd is het thema: vanuit het heden met een glimlach naar het verleden en het heeft meestal betrekking op belevenissen in mijn eigen leven. Aangezien ik altijd in Zaandam-Zuid gewoond heb, zullen mensen uit die buurt veelal herkenning vinden in mijn stukjes.
Anekdotes uit een zeilersleven, opgetekend door Chris Kabel
Groot water
Zoals ik U in vorige afleveringen vertelde zwierven mijn vrienden en ik met onze grote B.M.’s een aantal jaren zeilend rond. Ons vaargebied was Noord– en Zuid-Holland. Maar op een gegeven moment wil je verder. Friesland lokte ons. Om daar te komen moest je echter (met een BM) het IJsselmeer oversteken. Wij wilden een proef nemen. Wij besloten met drie boten een Pinkstertocht te maken over het IJsselmeer naar Volendam via Marken. Op luilak zaterdag gingen wij in de loop van de middag zeilend naar de Oranjesluizen. Wij overnachtten in Durgerdam. De volgende morgen hezen wij met kloppende harten de zeilen en voeren genietend langs de IJdoorn het grote water op. Wij hadden een bakstag windje kracht 4⁄5. Na een paar uur lagen wij voor Marken. Marken was toen nog een echt eiland. Wij konden daardoor onder Marken door over de Gouwzee naar Volendam. Tegen de middag kwamen wij daar aan. Wij zochten en vonden een goede ligplaats in de haven. Wij keken onze ogen uit want wij waren nog nooit in Volendam geweest. In die tijd had je alleen maar een fiets en kwam je meestal niet verder dan Purmerend. Een groot deel van de bevolking liep nog in klederdracht. In de haven lagen nog circa twintig botters –kwakken genaamd– waar nog zeilend mee gevist werd. Die nacht sliepen wij in de haven van Volendam. Het was net alsof wij in het buitenland waren. De volgende morgen zijn wij naar Edam gegaan. Wij zijn naar binnen geschut en voeren richting Purmerend waar wij in de loop van de middag arriveerden. De volgende morgen ( het was derde Pinksterdag) nog even naar de veemarkt –een bokkie kopen– en daarna snel richting Zaan.
Wij vonden onze proef geslaagd en besloten met de zomervakantie naar Friesland te gaan. In die tijd had je echter maar twee weken vakantie. Oversteken heen en terug zou echter veel tijd kosten. Wij vonden daar wat op. Wij konden met de veerboot van Amsterdam naar Kampen. Het was in de tijd toen er nog geen Flevopolder en dijken in het IJsselmeer waren aangelegd. Onze boten werden in het vrachtruim geladen en voor wij het wisten waren wij in Kampen. De boten werden pardoes uit het ruim in de IJssel gedropt. Wij schrokken ons rot want het stroomde er als de pest. Heelhuids voeren wij uiteindelijk een eindje de IJssel op richting Kampereiland. Wij zeilden daarna door de Kop van Overijssel richten Friesland, via de Belter– en Beulakkerwiede. Het ging fantastisch maar zoals altijd: het noodlot sloeg toe. Circa 15 km voor Lemmer lagen wij met harde wind kruisend voor een brug te wachten. Bij een rukwind brak de mast van de BM van mijn vriend. Wroetend en slepend zijn wij naar Lemmer gegaan. Gelukkig heb je daar de mastenmakerij v.d. Neut. Zij waren bereid met voorrang een nieuwe mast te maken. Het kostte ons echter vier kostbare vakantiedagen. De droom om op de Friese meren te zeilen viel in scherven. Wij moesten eigenlijk meteen al terug. Wij besloten dan ook om vanuit Lemmer met de veerboot terug naar Amsterdam te gaan.
Op de avond voor de afvaart lagen wij naast een groot scherp jacht. Het was eigendom van een man met veel geld. Hij was zelf niet aan boord maar liet dat over aan een betaalde kracht. Hij vertelde ons, dat hij de volgende dag absoluut in Amsterdam moest zijn. Omdat er nogal zwaar weer verwacht werd zag hij dat alleen niet zitten. Hij vroeg aan mijn vriend en mij of wij als bemanning mee wilden. Hij bood ons ook geld aan. Vooral dat laatste zagen wij wel zitten. Onze vrouwen keken echter wel bedenkelijk. Zij moesten dan alleen de boten naar de veerboot brengen en verschepen naar Amsterdam. Wij hadden echter erge leuke en lieve vrouwen ( dat zijn ze nog) en wij dachten: die worden wel geholpen. En zo is het ook gegaan.
Na een schitterende zeiltocht op dat grote jacht waren wij eerder dan de veerboot in Amsterdam met aan boord: onze vrouwen en de boten. U begrijpt, dat wij toen heel wat hebben afgezoend.
Sail Bremerhaven
In een van mijn vroegere afleveringen vertelde ik U, dat wij met onze tjalk deel namen aan Sail 700; dat was de eerste in 1975 door “Amsterdam” georganiseerde Sail. Die eerste Sail werd georganiseerd als onderdeel van de feestelijke herdenking van 700 jaar Stad Amsterdam. Omdat het evenement een groot succes was, werd besloten dit om de vijf jaar te herhalen. Zo kwam er Sail 1980, vervolgens 1985 etc. U weet dat waarschijnlijk wel. De basis van het succes lag ( en ligt) vooral in de formule: een Sail wordt nog een groter succes als je naast de windjammers ook kleinere klassieke zeilschepen mee laat doen. Tegenwoordig noemen wij dat: Varend erfgoed.
Deze succesformule trok ook de aandacht van het buitenland. Zo zocht Bremerhaven in 1985 contact met Amsterdam. Men ging bij het comité mee lopen en keek de boel af. Er ontstond een vorm van samenwerking, die er in resulteerde, dat Bremerhaven besloot in 1986 zelf een Sail te organiseren. Bremerhaven is na Hamburg de grootste haven van Duitsland.
Via “Amsterdam” werden Nederlandse platbodems uitgenodigd in 1986 naar Bremerhaven te komen. Kosten noch moeite werden gespaard om dat doel te bereiken. De deelnemende schepen werden vrijgesteld van havengeld voor alle havens onderweg. Voorts werd in elke havenplaats een evenement georganiseerd. Een charterschip werd ingehuurd en fungeerde als het moederschip van de vloot. De schipper daarvan kreeg de leiding over de vloot.
Omdat wij al enige jaren op het Nederlandse en Duitse wad voeren, besloten wij met onze tjalk mee te doen. Er waren met ons nog circa vijftig platbodem schippers die er ook zo over dachten, zodat een leuke vloot geformeerd kon worden.
Zo vertrokken half juli 1986 zo´n vijftig schepen vanuit Amsterdam naar Bremerhaven. De totale reisduur was gesteld op heen en terug in vier weken. Het vertrek had een officieel tintje. Op het Y, voor het Centraal Station, werden wij via scheepsgetoeter en waterfonteinen van de brandweerboot, door de burgemeesters van Amsterdam en Bremerhaven uitgezwaaid. De bedoeling was de tocht zoveel mogelijk zeilend te maken via het Nederlandse en Duitse waddengebied. Dat ging soms hele dagen goed. Op andere dagen lukte dat minder. Omdat wij aan een strak vaarschema vast zaten werd soms de motor gebruikt.
Als groep kwamen wij alles tegen wat je maar in zo´n tocht mee kan maken. Zo hadden wij te maken met: droogvallen, vastlopen, krabbende ankers, in donker varen, weigerende motoren, enige dagen zware Noordwesten wind, man overboord, gebroken mast of giek, te korte landvasten bij vallend water etc.
Maar ook prachtige zeiltochten, vechten tegen de elementen, geweldige onderlinge kameraadschap en het allerbelangrijkste: mooie gezellige feesten. Wij bleven met ons schip verschoond van pech en hadden een fantastische reis.
Aan de vloot was ook een groep zeeverkenners toegevoegd. Zij verleenden hand en spandiensten. Op ons schip waren er twee ingekwartierd. Het bleken perfecte jongens te zijn, die van wanten wisten. Binnen een paar dagen waren onze vooroordelen tegen “padvinders” als sneeuw voor de zon verdwenen. Die jongens konden zeilen, schipperen, landvasten beleggen en zelfs touw splitsen. Daarnaast hadden zij geleerd om de schipper te gehoorzamen! Zij waren uiteraard ook eigenwijs maar je kunt niet alles hebben! Na een inspannende tocht kwamen wij na tien dagen in Bremerhaven aan. Wij werden als groep groots onthaald. Ook in Bremerhaven was Sail een groot succes. In navolging van Amsterdam wordt daar nu ook om de vijf jaar een Sail georganiseerd.
Dubbeltje
Toen wij zevenenveertig jaar geleden onze tjalk kochten hadden wij daar eigenlijk geen geld voor. Met geleend geld werden wij eigenaar. Het gevolg was, dat wij onderhoud– en reparatiekosten ook niet konden betalen. Wij wilden voor een dubbeltje op de eerste rij zitten.
Dat betekende, dat als er onderhoud gepleegd diende te worden of als er iets kapot ging, wij altijd probeerden alles in de oorspronkelijk staat terug te “repareren”. Niet wat oud is slopen en dan tegelijkertijd verbouwen maar terug naar de basis. Dat was(en is) het goedkoopste.
Die wijsheid geldt ook voor een schip. Dan voorkom je ook, dat je vrouw de hulp inroept van het programma: “Help, mijn man is klusser”. Dat programma waarbij mannen ( het zijn altijd mannen!!!) zonder veel geld, ambitieuzer zijn dan de inhoud van hun portemonneai.
Nu terug naar onze boot zo’n vijftig jaar geleden. In onze tjalk stond toen al een museale motor. Het was een 1 cilinder gloeikop Kromhoutmotor uit 1928 van 14PK. Voordat de motor gestart kon worden moest de kop met een propaanbrander tien minuten heet gestookt worden. Daarna kon dan de motor met de hand, via een groot vliegwiel gestart worden. De motor liep op elke vloeistof waarin het woord olie voorkwam: gasolie, peterolie, smeerolie, verlopen olie etc. U gelooft het waarschijnlijk niet maar ook op: carboleum. Het stonk en walmde dan als de pest maar dat was vroeger gelukkig geen probleem. De motor was goedkoop in gebruik, was eenvoudig en daardoor ook goedkoop in onderhoud. U begrijpt : Een motor naar ons hart.
Na wat jaren varen kregen wij problemen met ons roer. Het is een “aangehangen” roer, circa tweehonderd kilo zwaar en gemaakt van hout. De besturing hiervan gaat via een helmstok van vijf meter. Omdat de helmstok zo lang is loopt deze via een soort rail op het dek. De naam hiervan is draai-over-boord. In vroegere jaren kwam dit systeem veel voor. Momenteel varen er waarschijnlijk nog maar enkele schepen met dit systeem.
Het hout van ons roer was rot en moest vervangen worden. Ook hier gold toen voor ons: het goedkoopste is: restaureren, zoveel mogelijk in oude staat terug brengen. Via een kennis werd bij een buitentakel van een fabriek het roer opgehesen en neergelegd op ons schip. Toen naar huis: via de Hanenpadsloot over de Gouw naar de M.L. Kingweg. Daar aangekomen hebben wij het over de weg en het plantsoen gesleept naar onze garage. Daar werden verrotte delen vervangen, de vingerlingen opgeknapt, geschilderd en gelakt en daarna via dezelfde route weer terug naar het schip.
Alles zoveel mogelijk in oude staat terugbrengen werd ons motto voor de tjalk. Ook toenwij het later financieel veel beter hadden bleef ons motto ongewijzigd. In grote lijnen is DAARDOOR ons schip ongewijzigd gebleven. Geen nieuwigheden zoals een kopschroefmaar dekkleden van katoen, geteerde luiken enz. Varen en zeilen zoals het altijd ging. Geen hokjes op het dek om te schuilen voor regen en wind maar gewoon buiten staan. Wij begrijpen best, dat U als lezer, veelal varend in moderne schepen ontzettend moe wordt van dit gepraat. In deze tijd van welvaart en verdere vooruitgang is dit misschien een meewarig standpunt. Maar zoals je oude bomen niet moet verplaatsen, moet je oude schippers maar hun gang laten gaan. Het sterft vanzelf uit.
Chris Kabel – 28 maart 1928 — 31 juli 2013