Kabeltjeskrant 2005
Anekdotes uit Zaandam-Zuid opgetekend door Chris Kabel
Chris Kabel: Wat en voor wie ik ook schrijf, altijd is het thema: vanuit het heden met een glimlach naar het verleden en het heeft meestal betrekking op belevenissen in mijn eigen leven. Aangezien ik altijd in Zaandam-Zuid gewoond heb, zullen mensen uit die buurt veelal herkenning vinden in mijn stukjes.
Anekdotes uit een zeilersleven, opgetekend door Chris Kabel
Watersnood
19 januari 2005
Door de vreselijke beelden van de zeebeving in Azië komen bij ons veel herinneringen boven over overstromingen in ons eigen land. Vooral ook omdat wij enige meters onder de zeespiegel wonen, is zo’n gevaar bij ons altijd denkbaar en soms ook realiteit. In mijn eigen leven heb ik iets dergelijks enige malen meegemaakt.
In 1958 had ik een tweedehands auto op de kop getikt waar ik erg zuinig op was. Ik woonde op de Kepplerstraat en probeerde een goedkope stalling te vinden. Dat lukte mij niet. Wel kon ik aan het einde van de Oostzanerdijk, pal tegenover de benzinepomp van v.d. Poel, bij een boer een klein stukje land huren voor fl 2,50 per week. Het was onder aan de dijk, net op het grondgebied van de Gemeente Amsterdam. Ik bouwde op dat land een schuurtje van sloophout (fordkistenhout voor de kenners!). Het was net groot genoeg voor mijn auto. Wonende aan de Kepplerstraat stalde ik dus mijn auto in Amsterdam. Als ik mijn auto nodig had ging ik er op de fiets heen. Ik vond het niet erg, want ik dacht: wie voor een kwartje op de eerste rang wil zitten, moet er wel wat voor doen.
Een aantal jaren gebruikte ik mijn stalling tot tevredenheid. Tot op een nacht de dijk van het Noordzeekanaal ‚spontaan’ doorbrak en de daaraan grenzende polder, waarin mijn schuurtje, een tot twee meter onder water kwam te staan. De gevolgen waren zeer ernstig. Door deze overstroming kwamen praktisch alle huizen van Tuindorp-Oostzaan onder water te staan. Het water liep tot aan het hoger gelegen Tuttifrutti dorp in Amsterdam– Noord.
Toevallig stond mijn auto niet in het schuurtje. Wel zag ik, wat dagen later, mijn ‚stalling’ langs de dijk drijven. Het was een droevig gezicht.
Een andere overstromingservaring had ik een jaar of tien geleden. Wij bezitten een stukje buitendijks land aan de polder De Woude vlakbij het Alkmaardermeer en het dorp Marken– Binnen.
Buitendijks land is land, dat buiten de bescherming van de dijk van een polder ligt en daardoor bij hoog water gemakkelijk onder kan lopen. Je zou het ook uiterwaarden kunnen noemen.
Dat laatste gebeurde ook in 1994. Door extreme en langdurige regenval in november was er een bijzonder hoge waterstand in de Zaan en het Alkmaardermeer ontstaan. Ons land liep onder water. Er stond op een gegeven moment wel zeventig centimeter water. Toen bleek echter, dat de achterliggende dijk te laag was. De dijk was ingeklonken en men had dat niet opgemerkt. De gevolgen waren, dat het water over de dijk begon te stromen en de polder in liep. Het bedreigde het dorpje De Woude alsmede enige boerderijen met duizenden stuks vee. Door snel ingrijpen van bewoners en polderbestuur werd in een bliksemactie een ramp op het nippertje voorkomen. Met duizenden zandzakken werd de dijk hersteld. Wel was het zo, dat een schuurtje van ons landje was weggedreven alsmede een klein bootje. De geschiedenis had zich weer eens herhaald.
Ik wil niet beweren, dat mijn ervaringen wereldschokkend zijn. Maar het geeft wel aan, dat wij in ons land altijd voor het water op onze hoede moeten zijn.
Weerman
16 februari 2005
Ik ben van jongs af aan altijd geïnteresseerd geweest in het weer en de weersverschijnselen. Dat kwam vooral ook, omdat de mensen vroeger meer afhankelijk waren van het weer. Een strenge winter betekende harder stoken, daardoor meer kosten met als gevolg minder geld voor andere dingen. Daarnaast werd mijn interesse gestimuleerd door mijn grootvader. Hij wist, zoals veel andere Zaankanters, veel over het weer. Die kennis hadden ze nodig, omdat zij of hun familieleden bij de molens werkten. Bij zo’n molen was je afhankelijk van het weer en niet te vergeten van de wind en de windrichting.
Zo vertelde mijn grootvader, dat noorderwind meestal tegen de avond te bed gaat. Dat geldt zowel bij wind uit het noorden dan wel noordwesten. Dat betekent, dat de wind dan langzamerhand aan het einde van de middag afneemt. Let u maar eens op: meestal is dat zo. Grootvader maakte mij ook attent op krimpende wind. Hierbij is het zo, dat de richting van de wind gaat veranderen tegen de wijzers van de klok in. Meestal is dat van noordwest naar zuidwest. Als dat verschijnsel optreedt is er veelal slecht weer op komst. Is de wind noordoost –wat meestal mooi weer betekent– dan zal dat weer meestal zo verlopen, dat de wind met de wijzers van klok mee verandert. De wind gaat dan van noordoost naar zuidoost en daarna naar het zuidwesten. Dat betekent dan meestal het einde van het mooie weer.
Enige weken geleden was er in de Doorbraak aan de Prinsenstraat een lezing georganiseerd door de bekende weerman Jan Visser uit Monnickendam. Visser is onder andere de weerman van Radio Noord-Holland, het Dagblad voor Noord-Holland en Trouw. U begrijpt, dat ik daarbij ben geweest en met mij vele anderen..
Uiteraard had Jan Visser veel weetjes over het weer voor ons in petto. Wist U dat het heel weinig regent in onze provincie. Slechts in zes procent van de tijd, dag en nacht gerekend, valt er regen. Ons aller idee dat het veel regent, wordt vooral gevoed door de weersvoorspellingen die het altijd maar hebben over de kans op een regenbui. Met de nadruk op kans.
Weet U, dat de meeste wind in Den Helder waait, maar dat diezelfde plaats ook de meeste uren zonneschijn van ons land kent. Over de windsterkte vertelde hij, dat in Noord– en Zuid-Holland de gemiddelde windkracht, door het gehele jaar heen, ongeveer zeven meter per seconde is of te wel windkracht vier op de schaal van Beaufort. In het oosten van ons land is het gemiddelde maar drie of vier meter per seconde of te wel windkracht twee.
Een ander leuk gegeven is het verschijnsel van kringen om de zon en de maan. Ook dat zijn tekenen van komend slecht weer. Een oude spreuk hierover luidt dan ook:…’kringen om de zon, daar huilen vrouwen en honden om, kringen om de maan het zal wel gaan’ De huilende vrouwen waren vroeger vrouwen van vissers wier mannen op zee waren. Uiteraard “huil” je dan als je weet, dat er slecht weer op komst is en je man misschien gevaar loopt.
U begrijpt dat Jan Visser nog meer leuke dingen over het weer te vertellen had.. Het beste is, dat u die zelf gaat aanhoren als hij weer in de buurt is.
Hongertocht
16 maart 2005
Op 4 februari 1945 ging ik samen met een vriendje op hongertocht. Dat was de benaming voor tochten, waarbij mensen uit onze streek in de Kop van Noord-Holland bij boeren op zoek gingen naar eten.
Mijn vriendje en ik waren respectievelijk vijftien en zestien jaar oud. Wij vertrokken ‚s morgens vroeg op de fiets richting de Noord. In de loop van de ochtend waren wij in de buurt van Medemblik. Omdat het niet erg lukte, zwierven wij ook nog enige uren in de Wieringermeer maar ook daar vingen wij bot. Een boer bij Slootdorp wilde ons wel iets verkopen, maar hij vroeg ons eerst of wij katholiek waren. Toen wij zo eerlijk waren dat te ontkennen, stuurde hij ons het erf af. Moe, hongerig en teleurgesteld kwamen wij aan het einde van de middag in Westerblokker aan. Dat is een dorpje in de buurt van Hoorn.
Omdat wij voor de avondklok niet meer in Zaandam zouden kunnen komen, probeerden wij in dat dorp onderdak te vinden. Nadat wij bij de gaarkeuken wat soep hadden gebedeld konden wij overnachten bij een boer. Hij liet ons, samen met twintig anderen (mannen en vrouwen) in de stal achter de koeien. Wij zaten op de koude grond en moesten maar wat zien te slapen. Het was pikkedonker, want er was geen elektrisch licht. Het was er wel lekker warm met al die koeien maar het stonk verschrikkelijk naar de koeienstront. Af en toe kwam er een spetter in onze richting. Er zaten in de groep ook een stel echte Amsterdammers. Dat was af en toe lachen geblazen, want ze zijn over het algemeen best gezellig. Het is echter eigenlijk wel beter, dat die mensen in hun eigen stad blijven. Op het platteland zijn ze meestal niet zo gezellig en ze passen zich daar moeilijk aan. Zo ook hier. Op een gegeven moment begonnen zij te kankeren, dat zij achter de koeien zaten. De boer kreeg de pest in en stuurde iedereen naar buiten. Wij konden in de hooiberg gaan slapen. Via een ladder naar boven en zoek maar een plekje. Gelooft u mij: in de winter buiten in een hooiberg, dat is helemaal niks. Het hooi is hard en je ligt er koud.
De volgende morgen gingen wij stram en stijf en zonder eten richting Zaandam.Toen wij daar aan kwamen wachtte ons een nieuwe verrassing. Rijdend in de Oostzijde zagen wij bij de Bloemgracht Duitse legereenheden staan. De mensen waarschuwden ons niet verder te gaan, omdat ze mannen aan het oppakken waren. Er bleek namelijk een razzia te zijn waarbij de gehele buurt tussen Bloem-gracht en het Pantepad was afgezet en alle bewoners op de Burcht stonden. Aangezien ik in die buurt woonde kon ik niet naar huis. Ik ben toen maar naar mijn grootvader op het Konijnenpad gegaan en heb daar gewacht op het sein veilig. Dat kwam aan het einde van de middag. Toen bleek, dat mijn ouders, samen met mijn jongere broer en zus, de hele dag in de kou op de Burcht hadden gestaan. Als ik thuis was geweest, dan was de kans groot geweest, dat ik was opgepakt. Ik was mooi de dans ontsprongen.
Zo was de mislukte hongertocht toch nog ergens goed voor. Ik ondervond toen al, dat je niet alles op deze wereld kunt hebben.
Hongerwinter
13 april 2005
In het najaar van 1944, meer dan zestig jaar geleden, begonnen de Duitse bezetters onze bevolking systematisch uit te hongeren. Vanaf september 1944 werd er eigenlijk geen vervoer van goederen meer toegestaan. De gevolgen waren, dat de voedselvoorraden snel terugliepen. In oktober/november 1944 stopte ook de gas– en elektriciteit-voorziening en werd het telefoonverkeer gestaakt. De watertoevoer viel in april 1945 uit.
De gevolgen waren ook in onze wijken vrij snel merkbaar. De Gemeente had op de Burcht een Centrale Keuken gebouwd. De bijnaam was Gaarkeuken. Hier werd eten klaar gemaakt voor de gehele stad. Het eten werd in zogenaamde gamellen gedaan en vervoerd met paard en kar naar uitdeelposten. In onze buurt was er een in de Volksbond bij de Bloemgracht en een op de Savornin Lohmanstraat. Tot halverwege de winter was het eten nog vrij redelijk. Maar dat veranderde toen de aardappelen op waren en vervangen werden door gemalen suikerbieten. Zo herinner ik mij stampot rode bieten met suikerbieten. Ik gril er nog van. Voor de vervaardiging van soep werd bij gebrek aan erwten en bonen overgeschakeld op gemalen veevoer als vulling. Wij noemden het pitjes soep. Het had een wat zwart/grijze kleur.
Bij ons thuis was het zo, dat wij eind januari/februari 1945 door onze eigen extra voorraadjes eten heen waren en helemaal afhankelijk werden van de Gaarkeuken. Het eten wat we kregen was echter hoogstens voldoende voor één maaltijd per dag. Wij verrekten dus van de honger. Mijn broertje en ik liepen dan ook op een gegeven moment de gehele dag met een pannetje langs de Gaarkeuken en de uitdeelposten in de hoop wat extra eten op kop te tikken. Als de gamellen leeg waren, schraapten wij nog de restjes in ons pannetje. Een dieptepunt was in april 1945 toen wij op onze knieën op straat bij de Bloemgracht een gamel leeg schraapten. Mijn broertje, die toen tien jaar oud was, haalde het meeste op. Een kind van tien jaar stuur je niet zo gauw weg. Achteraf kan ik wel zeggen, dat wij, maar vooral hij, op die manier de honger in ons gezin weer even verdreven. Onze buurman stierf zo van de honger, dat hij besloot zijn hond te slachten. Om zijn hond dood te maken probeerde hij hem op te hangen. Met een touw om zijn strot hing hij hem aan de waslijn. Het beest ging verschrikkelijk te keer en ging niet dood, omdat de waslijn op en neer zwiepte waardoor hij af en toen adem kreeg. De buren kwamen op het lawaai af en bevrijdden het beest. Buurman had de pest in. Hij vond dat zij zich er niet mee mochten bemoeien.
Eigenlijk kan ik wel vijf Kabeltjeskranten vullen over belevenissen uit die winter. Voorlopig houd ik het maar bij deze ene keer. Ik heb er wel veel van geleerd. Twee belangrijke dingen zijn mij bijgebleven.
Ten eerste: eten is heilig. Gooi er zo weinig mogelijk van weg.
Ten tweede: geld maakt gelukkig. Als je geld hebt hoef je niet op je knieën op straat te zitten voor een beetje eten. Ook in die winter was namelijk voor geld alles te koop.
Bommenwerpers
11 mei 2005
In mijn laatste twee Kabeltjeskranten ging ik met u terug naar het voorjaar van 1945. Ik beschreef hoe de Duitse bezetters in de winter van 1944⁄1945 ons systematisch probeerden uit te hongeren. Zij slaagden daar vrij goed in. In maart en april 1945 werd de toestand onhoudbaar en stierven er al veel mensen van honger en uitputting. Naar schattingen achteraf, bleek het al gauw om vele duizenden te gaan. In Amsterdam waren er in april moeilijkheden om overleden mensen te begraven. Als de oorlog wat maanden langer had geduurd, dan zou dat voor ons volk catastrofaal zijn geweest. Gelukkig waren er ook in dat voorjaar enige lichtpuntjes.
Het eerste lichtpuntje was, dat de moffen het Zweedse Rode Kruis toestemming gaven wat eten aan ons uit te delen. Waarschijnlijk hadden de Duitsers een zwak moment. In februari/maart 1945 kwamen er in de haven van Delfzijl enige boten uit Zweden aan, varend onder de blauw-gele Zweedse vlag, geladen met meel en margarine. Iedereen kreeg daarna per persoon een wittebrood met een pakje margarine uitgereikt. Wij aten thuis de sneetjes brood met een smeer margarine alsof wij aan een tompouce zaten. Als ik daar nu aan terug denk, dan springen de tranen nog in mijn ogen.
Vijftig jaar later, dus tien jaar terug, kwam ik voor het eerst in Zweden. Ik voer, samen met mijn vrouw, met onze boot, de haven van Malmö binnen. Toen ik op de daar aanwezige boten de blauw-gele vlaggen zag, moest ik weer direct aan dat Zweedse wittebrood uit 1945 denken.
Een ander lichtpuntje was, dat de Amerikanen eind april begin mei begonnen met voedseldroppings. De grote Amerikaanse B2– bommenwerpers waren ‚omgebouwd’ tot transportvliegtuigen. Zij wierpen van geringe hoogte grote hoeveelheden voedsel naar beneden. Het was een wonderbaarlijk gezicht deze moordmachines zo van vlakbij te zien. Vijf jaar lang waren zij vechtend en strijdend over ons land gevlogen en hadden vooral ‚s nachts voor veel angst en tumult gezorgd.
Nu kon je ze bijna aanraken en je hoefde niet bang te zijn.
Honderden buurtbewoners klommen als gebiologeerd op de daken van hun huizen om nog dichterbij te zijn. Ik zelf zat ook met mijn broertje op dak en zag overal juichende en wuivende mensen. Op de P.L.Takstraat, de Oostzijde, de A.G.Verbeekstraat, kortom overal.
Het voedsel dat naar beneden geworpen werd bestond uit noodrantsoenen van het Amerikaanse leger. Chocolade, biscuit in blik, eier– en melkpoeder, gestoomd vlees met aardappelen en doperwten in blik etc. Tot diep in juni aten wij niet anders. Deze hulp was echt op het nippertje. Als dit eten niet zo snel was gekomen, dan hadden wij het heel moeilijk gekregen. Ik zelf had toen al een begin van hongeroedeem.
Ik hoop, dat U begrijpt, dat ik het vooral met Duitsers van mijn leeftijd en ouder nog wel eens moeilijk heb. Het slijt gelukkig want het leven gaat door. U begrijpt waarschijnlijk ook, dat ik de Amerikanen nog steeds dankbaar ben voor hun inzet tegen die Duitsers. Zonder hen was er van ons allen niet veel terecht gekomen.
Wai sain so blait as blik
8 juni 2005
Rede, uitgesproken door Chris Kabel ter ere van de kennismaking met Burgemeester Henry Meijdam in Zaandam Zuid op 1 juni j.l.
Wai sain so blait as blik, dat U bij ons te warskip bent gekommen. (Wij zijn verheugd, dat U bij ons op visite bent.) Ik zal U iets vertellen over onze waik en U af en toe wat zaans uitduien. Een bietje zaanse leren is altaid mooi meegenomen.
Wat voor soort mensen wonen er in onze wijk?.Er zijn vier soorten mensen op de wereld, dus ook in onze wijk.
- Raike Loi: dat zijn molenbazen, later fabrikanten, houtkopers en dat soort loi. Zij woonden vroeger in de Westzai en de Oostzai, een enkeling bij ons op de Zuiddaik Die mensen wonen niet in onze waik.
- Gegoede loi: dat zijn de Otjemedors, mensen met een goeie betrekking zoals bedrijfsleiders, werfbazen maar ook dokter, notaris en burgemeester. In onze wijk wonen er enkelen.
- Loi die het effe beter hebben of denken te hebben: die schurken dan tegen gegoede loi an. Er wonen wel van die mensen in onze wijk maar zelf wonen ze liever in een kouwe aardappelen buurt. Daarom wonen er niet zoveel bij ons want zo’n buurt zijn wij niet.
- Wie wonen er dan wel ? Eigenlijk alleen maar gewone mensen. Als je dat vroeger jaren aan de mensen vroeg dan zeiden ze daarbij: arme mensen. Dat ging dan zo: Jan zat bijvoorbeeld in de wachtkamer bij de dokter. Piet komt binnen en ziet Jan zitten.„He Jan hoe is het..?” En dan zei Jan:..” Arm maar eerlijk…” Eigenlijk bedoelde hij daarmede: Als je arm bent dan zal je wel eerlijk zijn. Ik laat het verder aan Uw fantasie over. Maar het geeft de sfeer van de buurt een beetje weer.
Dus een wijk met gewone mensen die het gelukkig niet meer zo arm hebben als vroeger jaren.
Burgemeester, dit is echter niet zomaar een gewone wijk.
Onze wijk bestaat al honderden jaren en ontstond al in de 17e en 18e eeuw en maakte deel uit van Zaandam-Oost.
En dat boterde nooit. Die lui hadden snot in der loi neus. Zij noemden zichzelf de Fluwelen Westzai. Zij vonden zichzelf altijd belangrijk. Gelukkig voor ons kregen wij net als nu in 1811 visite. Geen nieuwe burgemeester maar een nieuwe Keizer kwam te warskip. Hij heette Napoleon. Hij kwam per boot over het Y aangezeild en het eerste wat hij zag was onze wijk.
Hij was sprakeloos en zei op zijn Frans: Sans Pareil! Dat betekent verskrikkelijk mooi. Hij kwam aan wal en ging net als U met iedereen praten. Hij hoorde van die twee dorpen Oost en West en beval dat het een stad moest worden: de stad Zaandam, met als Centrum onze wijk.
En wat gebeurde er wat jaren later?
In 1836 werd bij de slois, an de Zaan en bij het open plein de Burcht een prachtig Stadhuis gebouwd. Geen gemier over Zaans groen en Zaans hout maar gewoon een prachtig witachtig kasteelachtig stadhuis. Zaandam waardig .Vanaf die tijd waren wij de baas in Zaandam. Onze wijk heette daarom eigenlijk Zaandam-Centrum en dat duurde tot 1975. Toen werd Zaanstad opgericht. Het Bestuur werd verbannen naar Zaandaik en daar zitten ze nog. In het Verbannenhof. . Onze buurt werd omgedoopt tot Zaandam-Zuid . Dat prachtige Stadhuis werd zelfs geprivatiseerd zodat wij U hier in de Paaskerk moeten ontvangen. Overigens met alle respect en dank aan het kerkbestuur.
Het stadhuis en onze buurt maakten in al die jaren veel mee.
1848 : Nieuwe grondwet van Thorbecke;
1890: Koudste winter sinds mensen heugenis: uitdeling spek en bonen aan arme sloebers;
1912: Eerste rode wethouder van Nederland;
1914: Eerste Rode burgemeester van Nederland;
1916: Grote watersnood. Het water staat in onze buurten 1 meter hoog en het Stadhuis staat ook bijna onder water;
1941: Duitse SS ontslaat onze echte burgemeester omdat hij bij de Februari staking niet ingreep. Wij krijgen een NSB-er ( crimineel) als burgemeester;
1945: Eerste communistische wethouder. Hij woonde in onze wijk..
Het mooiste was echter, dat er achter ons stadhuis op de Burcht ook een Klaagmuur was. Achter het gebouw werd namelijk de burgerlijke stand via een soort muurkrant gepubliceerd. Je las precies wie dood waren, wie geboren waren en wie er trouwden. Hokken kwam toen weinig voor. Omdat in tweederde van de huwelijken sprake was van een moetje was het altijd een gereken van jewelste. Menig traantje werd er weggepinkt.
Achter het Stadhuis is de Burcht. Een prachtig open terrein, schitterend gelegen aan de Zaan in onze wijk. Wat daar al niet plaatsvindt en heeft plaatsgevonden. Het is en was de gelegenheid voor openlucht bijeenkomsten.
Velen voerden er het woord.
Ik noem bijvoorbeeld: Domela Nieuwenhuis, Troelstra, Vorrink, Drees, Den Uyl voor SDAP/PvdA. Ook Henk Sneevliet van de RSAP. Paul de Groot en Marcus Bakker van de CPN. Vorige week was Wilders er nog.
Een Volkspartij misten wij op de Burcht. Die vergaderde altijd binnenshuis. U begrijpt wel wat ik bedoel. Wie weet komt dat nog. De tijden veranderen.
Op de Burcht stonden en staan ook alle grote sterren zoals: Johnny Jordaan, Tante Leen maar ook prachtige zangkoren.
Voorts alle grote circussen zoals Sarasani, Krone, Boltini.
En niet te vergeten de eeuwen oude Zaandammer kermis.
Voorts zijn er nog vele evenementen in onze wijk. Ik noem hiervan op: Start en finish: Dam tot Dam race, Zaanse Skeelerronde, Ronde van Noordholland, wielrennen.
Ik eindig met nog op te noemen:
Historisch stadshart Klauwershoek; 65 zaken en winkels op de Zuiddijk en 10⁄15 in andere buurten. Een groot bos in de Vijfhoek, (via referendum voor bewoners behouden), het officieel verzetsmonument van de Gemeente Zaandam alsmede een prachtige boulevard aan de Zaan met aanlegmogelijkheden voor vracht en passagiersschepen en voor de pleziervaart.
Een raike en gezellige wijk met gezellige gewone mensen. Burgermeester, als U nog een woning zoekt dan is ons advies: kom bij ons wonen.
Voorts erg veel succes in Uw nieuwe baan.
Rede, uitgesproken door Chris Kabel ter ere van de kennismaking met Burgemeester Henry Meijdam in Zaandam Zuid op 1 juni j.l.
Robbenbos
6 juli 20056 juli 2005
Als u dit leest zijn wij met onze zeiltjalk al een paar dagen onderweg op vakantiereis richting Oostzee. Het is onze bedoeling langs de Duitse en Deense kust te gaan zeilen. Ons schip is een bijna honderd jaar oud vrachtschip, dat wij in 1964 hebben gekocht en daarna hebben omgebouwd tot recreatieschip. Het schip is twintig meter lang en vier meter breed.
Op of omstreeks 1968 besloten wij met vakantie te gaan varen. Het zou voor het eerst zijn, dat wij met dat ‚grote’ schip een ‚grote’ tocht zouden gaan maken. Wij besloten de Kop van Noord-Holland in te gaan richting Wieringermeer. Lekker rustig, ver weg van de watersportcentra en andere drukke vaarwegen.
Wij gingen samen met een kennis die een soort vrachtaakje had omgebouwd. Het scheepje was toegerust met een NUK motor. Deze motor startte op benzine. Als de motor warm was werd op een mengsel van benzine en petroleum overgeschakeld. De snelheid van het schip was gelijk aan die van onze boot, namelijk 6 kilometer per uur. In ons schip stond een gloeikop dieselmotor uit 1928 van het merk Kromhout.
Ergens in juli 1968 starten wij de motoren. Puffend, met veel lawaai, stinkend en rokend gingen beide schepen de Zaan op richting Akersloot. Ons motto was: zij die geloven, haasten zich niet.
Na vele uren passeerden wij Alkmaar. Tegen de avond waren wij via het Noord– Hollandskanaal aangeland bij het kanaal van Schagen naar Kolhorn. Wij besloten in dat kanaal in de buurt van Schagerbrug te overnachten.
Dat kanaal is, voor zover ik weet, vóór de oorlog aangelegd door werklozen. Als je in die tijd geen werk had werd je gewoon te werk gesteld. Dat werk bestond veelal uit graafwerkzaamheden zoals met de hand sloten graven in de Wieringermeer of aan dit kanaal grondwerk doen. Als je niet kwam opdagen kreeg je geen steun (geld). Mijn vader had ook bij de ‚gelukkigen’ gehoord die dat werk hadden moeten doen. Ik voelde me best een beetje vreemd toen ik in die omgeving kwam.
De volgende dag passeerden wij Kolhorn, gingen door de Westfriese sluis, voeren langs Slootdorp en kwamen te langen leste in het beloofde land: het Robbenbos. In de jaren na de oorlog was dit vrij grote bos in de Wieringermeer aangepland. Langs de Robbenvaart, midden in het bos, had Staatsbosbeheer prachtige ligplaatsen gecreëerd. Het was er hartstikke druk. Er lagen minstens vijftig boten, mannetje aan mannetje, langs de kant. Het mooiste was echter, dat je er geen liggeld behoefde te betalen. Voor boodschappen kon je in Den Oever terecht. Wij verbleven er twee weken en genoten met de kinderen van de rust en de natuur.
Afgelopen jaar zijn wij weer eens door de Wieringermeer gevaren. Wij kwamen weer langs het Robbenbos. De ligplaatsen waren nog steeds gratis. De bossen waren nog mooier dan vijfendertig jaren geleden. Het was of de tijd daar heeft stil gestaan. Nochthans lagen er maar weinig boten. Het zag er wat verlaten uit. Weet u waarom het nu niet meer in trek zal zijn? Er is geen water, geen toilet, geen douche, geen stroom, geen patatboer, geen restaurantje en voor de boodschappen moet je eindje lopen.
Een oordeel over dit alles laat ik aan u over.
Haringboer
Bron: Zaanse Wijken, 28 september 2005
Elke dinsdag en vrijdag, tegen zes uur in de avond, komt in onze buurt een ijsboer langs. Hij verkoopt softijs van uitstekende kwaliteit. Veelal stopt hij bij vaste klanten. Hetzelfde doet een aardappelboer in onze wijk. Elke maandag gaat hij trouw zijn klanten af. Deze twee mensen zijn helaas een uitzondering op de regel. Tegenwoordig komt praktisch niemand meer langs de deur om zijn waren te koop aan te bieden. Iedereen moet de deur uit om zijn dagelijks eten en andere dingen te kopen.
Dat was vroeger wel anders. Je hoefde echt niet van huis te gaan om in je dagelijkse behoeften te voorzien. Bakkers, slagers, kruideniers, groenten– en aardappelboeren, ijsboeren, melkboeren, kolenboeren, haringboeren, voddenboeren en handelaren in kleding en andere textiel, kortom iedereen die wat te verkopen had, kwam langs de deur. Afgezien van het gemak was het daardoor bovenal erg gezellig op straat. Een ander voordeel was, dat je niet alles kontant hoefde af te rekenen. Je kon poffen en eventueel in termijnen betalen. Je stond niet rood bij de bank, maar rood bij de kruidenier, bij de kolenboer of bij de handelaar in textiel.
Uiteraard zaten tussen deze handelaren veel opvallende mensen. Mensen die je eigenlijk nooit meer vergeet. Zo herinner ik mij een vrouwelijke haringboer. Zij ventte samen met haar man — die achter de handkar liep — met haring en zure bommen langs de deur. Haar naam was Marie Kruit. Zij was een korte, gezette vrouw met een hagelwit gesteven schort. Zij woonde in onze wijk op het Fransepad. Dat pad lag aan het begin van de Oostzijde, ongeveer op de plaats waar nu de Peperstraat begint. Haar voornaam spreek je op zijn Zaans uit. Dat betekent: de klemtoon leggen op de eerste twee letters, namelijk MArie Kroit. Het bijzondere aan MArie Kroit was echter haar stem. Die was zo krachtig, dat je twee straten verder kon horen, dat de haringboer in aantocht was.
Andere opvallende verschijningen in onze buurten waren voddenboeren. Veelal liepen zij met bakfiets of handkar luid roepend door de straat met de volgende teksten: …„wie heeft er nog oude kranten, oud ijzer of vodden…” Sommigen riepen alleen: VODDU !!! Ik vertelde U al eens van voddenboer Karsenberg van het Boomgaardsslop. Dat was een straatje op de plaats waar nu het Makerijtje is, achter de Tuiniersstraat. Karsenberg had maar een arm. Wat zal die man gewroet hebben in zijn leven en wat voor bewondering moet je daar nu voor hebben. In die tijd was dat heel gewoon. Zo was er ook de voddenboer Riekus Driesten, die mank was. Nochtans verdiende hij zijn brood achter een handkar. Petje af. In de rij van legendarische straatventers mag Willem van Akkeren niet ontbreken. Willem ventte met ijs en reed op een grote ijskar met een dak. Kenmerkend aan Willem was, dat hij nooit een woord te veel zei en verschrikkelijk lekker ijs had volgens eigen recept.
Als ik aan die tijd terug denk dan bekruipen mij altijd gemengde gevoelens. Het leven op straat was ontegenzeggelijk gezellig maar de prijs hiervoor was erg hoog. Het ging gepaard met veel armoede en eindeloos gewroet van veel mensen.
Houtbouw
Bron: Zaanse Wijken,26 oktober 2005
Wie goed rondkijkt zal ontdekken, dat er in onze wijken toch nog wel een redelijk aantal houten huizen staan. Omdat van de meeste woningen de voorgevels van steen zijn moet je wel goed kijken wil je ze vinden. De straten waar onder meer houten huizen (al dan niet met stenen voorgevel) staan, zijn onder meer: Zuiddijk, Hanenpad, Prinsenstraat, Molenstraat, Bloemgracht, Konijnenpad en de Eendrachtstraat.
Zo’n dertig/vijfendertig jaar geleden waren dat er veel en veel meer. Van de woningen in de Prinsenstraatbuurt had je zo drie Zaansche Schansen kunnen vullen. De meeste van de woningen waren nog vrij redelijk goed en hadden de tand des tijds goed doorstaan. Maar U weet hoe het in Zaandam gaat en altijd zal blijven gaan: slopen en afbreken die handel.
Gelukkig breekt tegenwoordig het besef door, dat bouwen van houten huizen best af en toe een verademing is in de steenwoestijn waarin wij met zijn allen leven. Door betere isolatie en verduurzamingsmethoden is hout een nog beter bouwmateriaal dan vroeger. Mooie voorbeelden zijn de herbouw van drie houten huizen aan de kop van de Hogendijk, naast het moderne Zaantheater.
Ook het mooie pand op de Klamperstraat is het bekijken waard. Voorts moet U eens gaan kijken op Haaldersbroek. In dat buurtje, dat het predikaat beschermd dorpsgezicht kent, vindt veel restauratie en herbouw van houten woningen plaats.
Ik vind trouwens de woningen van ZVH op de P.L.Takstraat ook het bekijken waard. Deze woningen zijn in 1920 gebouwd volgens de stijl van de Amsterdamse school gecombineerd met de Zaanse bouwstijl: rode dakpannen en houten gevelbekleding.
Wellicht is U bekend met het feit, dat er gevorderde plannen zijn om een nieuw stadhuis voor Zaanstad te gaan bouwen in Zaandam. Terug van het (ver)Bannenhof in Zaandijk. Zaandam wordt weer de baas.
Als vestigingsplaats denkt men aan het einde van de Gedempte Gracht bij de Provincialeweg. Niet zoals voor de hand ligt mooi gelegen aan de oostkant aan de Zaan, waar sinds 1836 reeds een stadhuis is gevestigd, maar in een wurmenpot van kantoren, winkels en woningen in het plan Inverdan. Dat laatste betekent: achteraf.
Voor het ontwikkelen van dat stadhuisplan heeft men architect Soeters aangetrokken. Als niet Zaankanter kwam hij met een plan, waarbij hij — ondanks vele verzoeken — geen hout in de buiten uitvoering van de gebouwen had verwerkt. Zoiets zou je toch in de Zaanstreek verwachten.
Toen er protesten kwamen, zei hij droog, dat hout geen duurzaam materiaal is en zich in ons land niet leent voor nieuwbouw.
Dat zegt hij tegen Zaankanters die bijna vier honderd jaar hout importeren, verhandelen en verwerken en er houten huizen van bouwen.
Dit is een schoolvoorbeeld van het gezegde: je vader een kunstje leren!
Ik denk, dat als je aan de heer Soeters vertelt, dat er een houtzaagmolen in aanbouw is (het Jonge Schaap aan de Zaansche Schans) hij je zal zeggen, dat je dat nooit moet doen. Hij zal je waarschijnlijk vertellen, dat het onzin is, omdat er af en toe geen wind is.
Huisjesmelker
Bron: Zaanse Wijken, 24 november 2005
In mijn vorige aflevering sprak ik U over de nu nog in onze wijken aanwezige houten woningen. Ik wees U ook op de nieuwbouw van prachtige houten huizen, her en der in onze stad, die echt de moeite waard is.
Bij restauratie en nieuwbouw van houten woningen valt mij echter wel op, dat dit veelal gevoelens van nostalgie en romantiek oproept. Datzelfde kom je tegen bij het bouwen en verbouwen van onze zaanse molens. Ik denk, dat zoiets eigenlijk niet terecht is. Bij werken in molens was vroeger veelal sprake van slechte werkomstandigheden en wonen in de meeste houten woningen was vroeger echt geen pretje. Meestal waren de huizen slecht gebouwd en was het onderhoud beneden de maat.
Zo stonden er in onze straat onder meer een tiental houten huizen die omstreeks 1900 nieuw gebouwd waren. Zij stonden in blokjes van twee en waren voor verhuur gemaakt. Zij hadden wel een stenen voorgevel (enkelsteens) maar waren slecht gebouwd. De benaming ‚revolutiebouw’ was hier echt op zijn plaats. De fundering was minimaal en op de „kleef”. Na dertig jaar begonnen sommige woningen te verzakken. Als je pap of soep at, moest je oppassen, dat het niet van je bord afliep. De binnenbetimmering was gedeeltelijk van sloophout gemaakt. De houten buitenwanden waren enkelwandig. Als je boven op zolder was, kon je door de kieren van de planken naar buiten kijken. De indeling was: beneden een keuken en voorkamer. Boven was alleen een zolder, bereikbaar via een veredelde ladder. De w.c. was buiten aan het einde van het erf en was samen met het schuurtje ook verzakt. Alle deuren klemden en kraakten. Als het stormde, waande je jezelf in een hoorspel.
Ik heb samen met mijn ouders zeventien jaar in zo´n huis gewoond. Ik verzeker U, dat zoiets niet leuk is. Wij maakten in dat huis ook de strenge winters van 1941 en 1943 mee. Er waren in die jaren toen maandenlang strenge vorst en meters hoog sneeuw. In zo´n enkelwandig huis stierf je van de kou. Ik heb er een fobie van ijs en sneeuw aan overgehouden. Ik gril van de verhalen over wintersport. Ik zal van mijn leven niet vrijwillig de kou opzoeken..
De huizen waren eigendom van particulieren. Als je vroeger spaargeld ging beleggen, dan kocht je huisjes met de bedoeling om ze te verhuren. Een boterbriefje voor later werd dat ook wel genoemd. Deze eigenaren werden huisjesmelkers genoemd. Uiteraard waren er goede huisjesmelkers die hun huizen goed onderhielden en redelijke huren vroegen. Maar de slechten onder hen waren natuurlijk in de meerderheid. Voor het noodzakelijke onderhoud maakten die meestal gebruik van handige jongens en beunhazen. Het mocht geen geld kosten. Voor het onderhoud van ons huis maakte onze huisjesmelker gebruik van een handige kerel die bij een bekende deurenfabriek werkte. Deze man kon over goedkoop hout van zijn baas beschikken. Dat laatste was belangrijker dan zijn eventuele vakbekwaamheid.
Ik vind houten huizen toch nog steeds erg mooi. Ik ben alleen altijd wat argwanend als ik er binnen kom. Ik hoop, dat U dat zult begrijpen.
Kerstgedachte
Bron: Zaanse Wijken, 21december 2005
In de eerste wereldoorlog bestookten Duitsers en Fransen elkaar vanuit loopgraven. Deze lagen zeer dicht bij elkaar. Op een kerstavond in die oorlog kwamen zij spontaan ongewapend uit de loopgraven en liepen naar elkaar toe. Na samen gepraat, geproost en gedronken te hebben keerden zij weer terug en begon het schieten als vanouds. Dat voorval herinnerde mij aan een gebeurtenis in mijn leven in de winter van 1996.
Sinds 1983 varen mijn vrouw en ik met onze zeiltjalk op de Duitse wadden en rivieren. In de zomer van 1990 lagen wij ergens in een klein haventje in de buurt van Wilhelmshaven. Het was een net gerestaureerde haven met daarbij een scheepvaartmuseum. Omdat ons schip, dat in 1910 is gebouwd, een museale status heeft, zocht men contact met ons. In eerste instantie vroeg men ons of wij wat langer wilden blijven liggen. Daarnaast bood men ons een gratis ligplaats aan voor zomer en winter. Wij gingen op het aanbod in en hebben toen ongeveer vijf jaar een ligplaats gehad in die museumhaven. Uiteraard raakten wij wat meer bekend in het dorpje zelf en met de inwoners. Met een van de mannelijke inwoners raakten wij min of meer bevriend. Hij was enige jaren ouder dan wij.
Zoals dat altijd met oudere Duitse mannen gaat, vertelde hij ons dat hij in de oorlog ook in ons land was geweest.
„Ich war auch in der Niederlände”, zeggen zij dan. Je slikt het, maar ik denk dan altijd: daar heb je weer zo’n fietsenpikker.
Hij vertelde, dat hij tussen 1942 en 1944 in Goes gelegerd was geweest. Vlak voor de geallieerde landing op Walcheren was hij overgeplaatst naar ergens anders in Europa en had geluk gehad. Hij verontschuldigde zich en zei, dat hij ook gestuurd was. Ja, ja, denk je dan. Zijn vrouw, die wij ook leerden kennen, had ook gediend in de oorlog. Zij was bij de Luftwaffe betrokken als plotter. Zij moest op grote wandkaarten posities van eigen en vijandelijke vliegtuigen aangeven en bijhouden. Zij vertelde ons verder, dat zij voor dat werk een hoge onderscheiding had gehad, namelijk het IJzeren kruis. Eigenlijk hadden wij het toen met die mensen wel een beetje gehad.
Groot was onze verrassing, als wij in de daarop volgende winter van 1996 een uitnodiging van hen ontvingen. Zij waren vijftig jaar getrouwd en ze zouden het zeer op prijs stellen als wij hun bruilofsfeest zouden meevieren. Wij keken elkaar aan, aarzelden, maar besloten toch te gaan. Het feest werd gegeven in de plaatselijke feestzaal „zur Traube”. Familie, bekenden en andere dorpsgenoten zaten aan lange tafels gezellig bij elkaar. Grote potten pils, u kent het wel.
Op een gegeven moment nam de dominee het woord. Hij las een stukje uit de Bijbel, er werd gezongen en gebeden. Ook memoreerde hij de levensgeschiedenis van deze mensen, vooral ook tijdens en na de oorlogsjaren. Daarna pakte hij een andere Bijbel en las in het Nederlands hetzelfde stukje voor. Toen hij klaar was, vertelde hij, dat hij dit had gedaan als eerbetoon aan de Nederlandse gasten. Hij herinnerde er aan, dat zij de oorlog ook hadden meegemaakt, maar dan aan de andere kant. In die oorlog hadden de Duitsers de Nederlanders toch eigenlijk wel slecht behandeld. Hij vond het daarom zeer verheugend, dat wij nochtans op dit feest waren. Stilletjes en aangedaan hoorden wij het aan. Woorden schoten ons tekort.
Mijn vrouw en ik wensen U prettige kerstdagen en een voorspoedig 2006.
Broeder
Bron: Zaanse Wijken, 18 januari 2006
Op gezette tijden eten wij als hoofdmaaltijd broeder. Broeder is een oud zaans gerecht, dat vroeger vooral door arme mensen werd gegeten. In grote lijnen komt het gerecht hierop neer, dat er deeg wordt gemaakt alsof je een brood gaat bakken. Het deeg gaat echter niet de oven in, maar wordt in een zak gedaan en gekookt in een pan water. Bij ons thuis koken wij het deeg op een driepits peterolie– stelletje, maar het kan ook op gas of stroom. Het resultaat is verbluffend. Als het goed gaat ( mijn vrouw is een kei hierin) dan eet je daar je vingers bij op. De broeder wordt in plakken gesneden en belegt met een sausje van warme stroop en beste boter (roomboter). Ik zelf eet de broeder met uitgebakken spek. Het is zo lekker, dat onze kleinzoon, die helemaal in Assendelft woont, spoorslags naar Zaandam komt om mee te eten. De kosten van een dergelijk maaltijd zijn laag. (zie verder ons recept op deze pagina).
De laatste maanden lukte de broeder niet erg. Het resultaat was een kleffe klieder eten. De oorzaak bleek in de gebruikte zak te liggen. Deze was oud en versleten. Mijn vrouw maakte een nieuwe zak van katoen. Weer mislukte de broeder. Wij kwamen er achter, dat een zak beter van linnen kan zijn. Maar hoe kom je tegenwoordig aan een stukje linnen? Mijn vrouw heeft winkels afgezocht, ze is op de markt geweest, maar nergens linnen. Als je goed nadenkt, dan is dat logisch. In vroegere jaren hadden wij legale en illegale ateliers, maar tegenwoordig wordt alle kleding in China of Taiwan gemaakt. Voor een stukje linnen moet je in Peking zijn! Maar zoals altijd: als de nood het hoogste is dan is de redding nabij. Ik werd uitgenodigd om het dienstjubileum mee te vieren van een bekende van mij. Aan het einde van zijn feest, kreeg iedere bezoeker een draagtas met wat leuke cadeautjes. Uiteraard waren tas en inhoud ook gemaakt in China, maar dat kon de pret niet drukken. Tot mijn prettige verbazing was de tas van linnen. Verheugd kwam ik thuis. Mijn vrouw vermaakte een en ander tot een echte broederzak en de volgende dag aten wij weer broeder als vanouds.
Naast broeder eten wij af en toe ook een ander oud zaans gerecht. Dat is dikke koek. Dikke koek is een soort ketelkoek, waarbij een soort brooddeeg, met krenten en rozijnen in een gietijzeren juspan wordt verwarmd en klaar gemaakt Je krijgt dan een ronde koek, die je in plakken snijdt. Je eet de plakken warm met een klontje beste boter. De vingers die je nog hebt na het eten van broeder, eet je dan op. Zo lekker is dat.
Wij genieten tegenwoordig van deze eenvoudige oude gerechten omdat wij zelf kunnen kiezen wanneer wij ze wel of niet willen eten.. Maar vroeger waren dit soort (goedkope) gerechten bittere ernst. Ik weet nog wel, dat wij elke week, jaren lang, op maandag, op wasdag, broeder aten. Lekker gemakkelijk, goedkoop en maagvullend. Voorts aten wij altijd op zaterdag dikke koek. Niet met een klontje beste boter maar met de BergJurgenspastei. Zo noemden wij de goedkoopste margarine die toen verkrijgbaar was. Broeder en dikke koek kwamen dan af en toe je keel uit.
Chris Kabel – 28 maart 1928 — 31 juli 2013