Kabeltjeskrant 2003
Anekdotes uit Zaandam-Zuid opgetekend door Chris Kabel
Chris Kabel: Wat en voor wie ik ook schrijf, altijd is het thema: vanuit het heden met een glimlach naar het verleden en het heeft meestal betrekking op belevenissen in mijn eigen leven. Aangezien ik altijd in Zaandam-Zuid gewoond heb, zullen mensen uit die buurt veelal herkenning vinden in mijn stukjes.
Anekdotes uit een zeilersleven, opgetekend door Chris Kabel
Veiligheid
22 januari 2003
Als je zegt dat het in onze wijken onveilig is, dan wordt dat niet in dank afgenomen. Bestuurders en andere regenten leggen je dan direct uit, dat er van onveiligheid geen sprake is. Zij vertellen je dan, dat je alleen maar een gevoel van onveiligheid hebt. Dat laatste komt dan vooral omdat mensen dat elkaar aanpraten of omdat ze teveel naar de TV kijken. Ik weet niet hoe dat U vergaat maar mijn ervaringen zijn anders. Ik voel mij onveilig omdat er gewoon met de regelmaat van de klok om mij heen wordt ingebroken. Het beste weet ik dat van mijzelf.
Ik heb uitgerekend, dat ons gezin de laatste vijf en twintig jaar meer dan vijftien maal is bestolen. Gemiddeld is dat elke twee jaar raak. Er is vier maal bij ons ingebroken; daarnaast werd twee maal een poging gedaan. Wij zijn vijf fietsen kwijt geraakt. Twee maal zijn er spullen van mijn boot gestolen. Wij zijn tweemaal beroofd. Voorts is mijn auto in die tijd drie maal via vernieling open gebroken en miste ik onder meer twee autoradio’s. De totale schade in geld loopt niet in de papieren want wij zijn geen mensen van dure spullen. De echte schade zit bij ons in de woede, de vernedering en de onmacht en in het gevoel dat daders dat praktisch straffeloos kunnen doen.
Bij de eerste inbraken raakten wij veel persoonlijke en leuke dingen kwijt. Dingen waaraan wij gehecht waren zoals sieraden van overleden familieleden. Zo hebben inbrekers, terwijl wij met vakantie waren, urenlang ons huis grondig doorzocht. Zij namen zelfs de tijd om fotoalbums en boeken door te bladeren op zoek naar buit. Ze lieten een hoop rotzooi achter. Uiteraard leer je daarvan. Wij zorgden er daarna voor, dat alles wat maar even directe geldswaarde had niet meer voor het grijpen lag.
Nu dat hebben wij geweten. Bij de volgende inbraak heeft het schorremorrie toen alles wat maar even waarde had meegenomen. Wij raakten bijna al onze apparaten en ander gerief kwijt. Zij laadden het in vuilniszakken, stalen een fiets uit de schuur en gebruikten die om de spullen af te voeren. Zij namen onder meer mee een koffiezet– apparaat, citruspers, broodrooster, naaigarnituur etc. Te veel om op te noemen. Zij waren waarschijnlijk verbonden aan een organisatie die goederen naar onder ontwikkelde landen bracht.
Over de berovingen nog het volgende. Mijn vrouw werd beroofd in de winkel van Albert Heyn op de Vermiljoenweg. Zij hielp een buitenlands sprekende man, op zijn verzoek, bij de weegschalen. Zijn maat stal haar portemonnaie. Toen zij bij de kassa wilde afrekenen stond zij voor schut met een kar boodschappen. Aangeslagen kwam zij thuis.
Van de eerste inbraken deden wij aangifte bij de politie. In onze onschuld dachten wij, dat zij er werk van zouden maken om de daders op te sporen. Zo belde ik een keer op om te vragen of er al schot in de zaak zat. Ik kreeg een niets zeggend antwoord. Ik had het net zo goed aan een willekeurige voorbijganger kunnen vragen. Wordt vervolgd.
Boze droom
19 februari 2003
In mijn vorige aflevering had ik het met U over de onveiligheid in onze wijken. Onveiligheid in de zin van inbraken en berovingen. Als voorbeeld haalde ik ons gezin aan. In de laatste vijfentwintig jaar zijn wij gemiddeld elke twee jaar aan de beurt. Uit reacties van lezers kregen wij de bevestiging, dat wij niet alleen dergelijke slechte ervaringen hebben. Uiteraard komt daarbij dan de rol van politie en rechterlijke macht aan de orde. Doen die dan niets om zoiets te stoppen? Het antwoord is eigenlijk van een onthutsende eenvoud: ‚nee daar doen zij niet zoveel aan’. U wordt wel dringend verzocht om aangifte te doen maar er wordt weinig mee gedaan.
Kort geleden stond het nog in deftige bewoordingen in de krant: de politie geeft geen prioriteit aan het oplossen van woninginbraken en fietsendiefstallen. Zij vinden dit werk kennelijk niet belangrijk genoeg. Zij noemen het dan ook: kleine criminaliteit.
Een en ander betekent, dat je steeds meer jezelf niet meer veilig kunt wanen in je eigen huis.
Je zult daarom je huis en erf steeds beter moeten afschermen tegen het tuig, dat frank en vrij in onze wijken rondhuppelt. Wij hebben hieruit onze conclusies getrokken en hebben in en rondom ons huis veel beveiligingen aangebracht. Ik zal niet alles opnoemen, want de vijand leest mee. Wij hebben twee buitendeuren voorzien van extra draadglas en vriendelijk uitziende tralies (het zogenaamde leuke smeedwerk). Een raam is voorzien van echte tralies. Een derde buitendeur hebben wij versterkt met een extra binnendeur. Voor een raampartij hebben wij rolluiken aangebracht. Wij hebben extra sloten en grendels op deuren en ramen. Wij hebben rondom het huis circa twintig meter prikkeldraad verwerkt, alsmede puntige stukken glas. Voorts hebben wij op onze schutting strippen gezet met de meest scherpe metalen punten die wij konden vinden. Wij weten niet of deze maatregelen veel zullen helpen. Wij voelen ons er in ieder wel veiliger door.
U begrijpt, dat zoiets ook je onderbewustzijn beroert. Laatst droomde ik, dat er voor ons huis zes onguur uitziende knapen stonden. Wij deden snel de gordijnen dicht en hielden ons schuil. Wat later bleken er toch twee in ons huis rond te lopen. Zonder aarzelen schoot ik ze direct dood. Ik vond het helemaal niet erg. Wel vond ik het vervelend, dat wij twee lijken in huis hadden. Ik was bang, dat die andere vier dat zouden merken. Ik propte de lijken in mijn auto en probeerde ze te laten verdwijnen. Eindeloos was ik daar mee bezig. Zoals dat gaat in dromen lukte mij dat niet. Toen ik wakker werd zuchtte ik van verlichting. Het was maar een droom.
Als ik hieraan terugdenk dan valt mij op, dat de politie in deze droom helemaal niet bestond. In mijn onderbewustzijn ben ik al eigen rechter aan het spelen. Hopelijk komt het in het echte leven nooit zo ver, maar bij mij is het kennelijk nog maar een dun draadje. Wordt vervolgd.
Arm maar eerlijk
19 maart 2003
In vroeger jaren waren de bewoners van onze wijken een stuk armer dan tegenwoordig. Ik denk, dat het levenspeil van de meeste bewoners niet veel beter was dan van een huidig oost europees land. Uiteraard was die gemeenschappelijke armoede vaak het onderwerp van gesprek. Als mensen elkaar ontmoeten dan vroeg men uiteraard hoe het ging. Veelal luidde dan het antwoord: ‚arm maar eerlijk’. Dat was echter niet zo maar een loze kreet. Eigenlijk bedoelde men hiermee:….alleen als je arm bent, ben je eerlijk…. De rest van de bedoeling mag u zelf invullen.
In die tijd was eerlijk zijn voor arme mensen, nog meer dan tegenwoordig, van levensbelang. Ten eerste was eerlijkheid voor arme mensen als het ware een van de weinige dingen, waar zij met recht trots op konden zijn. Maar nog belangrijker was, dat als je iets onoorbaars had gedaan je direct de sigaar was. Als je bijvoorbeeld een brood pikte en je werd gesnapt, dan ging je subiet de bak in.
Werk houden of vinden was dan ook erg moeilijk. Omdat uitkeringen niet bestonden zat je snel zonder inkomen. Kort geleden was er een bisschop die zei, dat hij er begrip voor kon opbrengen als een arm mens een brood stal. Zoiets kan je tegenwoordig gemakkelijk zeggen. Ook al steel je alle broden van de bakker dan ga je meestal nog vrij uit. Als een bisschop dat vijftig jaar geleden had gezegd, dan was hem dat waarschijnlijk niet in dank afgenomen.
Uiteraard waren er vroeger wel arme mensen die uit stelen gingen. Gelooft u mij echter: het gebeurde mondjesmaat. De armoede hield velen knap.
Zo herinner ik mij de zomer van 1944. Onze groenteboer ventte in die tijd met een handkar in onze buurt. Hij wilde een week met vakantie. Hij vroeg aan een buurjongen en aan mij of wij die week zijn ventwijk wilden doen. Zo gezegd, zo gedaan. Met twee handkarren gingen wij de wijk in. In de P.L.Takbuurt waren op een gegeven moment de aardappelen uitverkocht. Ik besloot deze met een handkar te gaan halen uit de voorraadschuur. Deze was gelegen aan de Peperdwars-straat. Dat was een eeuwenoud straatje tussen de Peperstraat en de Noorderkerkstraat. Aangekomen bij de loods bleek de deur open te staan. Binnen trof ik een mij bekende jongen uit de buurt aan, die bezig was aardappelen op zijn fiets te laden. Hij had mij horen aankomen. De Peperdwarsstraat was echter een doodlopend straatje. Hierdoor kon hij niet op tijd wegkomen.
Ik zat er vreselijk mee in. Gaf je zo’n jongen aan, dan kreeg hij gegarandeerd een tijdje tuchtschool. In die tijd liep je ook nog het risico door gestuurd te worden naar het concentratiekamp in Amersfoort of Vught. Ik besloot het maar aan de groenteboer over te laten. Die heeft, na een pittig gesprek met ouders en jongen, het zo maar gelaten. Er werd in die tijd van strenge straffen veel meer door mensen onderling geregeld. Dat had toen zin, omdat er altijd een stok achter de deur stond.
Mij vader zei het vroeger heel direct: ‚blijf met je poten van andermans spullen af’. Ik denk dat die eeuwen oude waarheid nog steeds geldt. Wordt vervolgd
Max
16 april 2003
Ieder voorjaar gaan mijn gedachten, sterker dan in de rest van het jaar, terug naar gebeurtenissen in en rondom de tweede wereld-oorlog. Het zal 1938 geweest zijn toen wij op school een nieuwe jongen kregen. Het was in de vijfde klas van school nummer twee op de D. Doniastraat. Tegenwoordig is dat de Herman Gorterschool.
De naam van de nieuwe leerling was Max de Kromme. Zijn ouders waren uit Amsterdam verhuisd en in onze wijk komen wonen. Zij hadden in het winkelpand Zuiddijk 34 op de Burchtgalerij een manufacturenzaak geopend. De familie was van joodse afkomst. Max kwam in de schoolbank naast mij zitten. In vroeger jaren zat je altijd met zijn tweeën in een bank.
Van ons eerste contact herinner ik mij, dat hij tijdens het speel-kwartier op het schoolplein, verwonderd om zich heen keek. Ik vroeg hem wat hij van onze school vond. „Wel leuk”, zei hij, „maar er is zoveel lawaai op het schoolplein.” Dat lawaai werd veroorzaakt door het feit, dat erg veel kinderen toen nog op klompen naar school gingen. Als de kinderen dan gingen rennen, vooral jongens, dan veroorzaakte dat veel leven. Hij had eigenlijk wel gelijk maar wij vonden dat toen heel gewoon. Max, die uit Amsterdam kwam, was dit niet gewend.
In 1940 ging Max net als ik naar de Gemeentelijke Handelsdag-school op de Zeemanstraat. De leiding van die school was in handen van een fanatiek lid van de fascistische N.S.B. Tevens waren er enige leraren die lid dan wel sympathisant waren van die beweging. Voor ons leerlingen was dat knap lastig. Je moest altijd op je woorden letten. Je kon niet zeggen wat je dacht en vooral geen mening verkondigen. Voor je wist werd je door die lui verraden. Max moet het in die tijd nog veel zwaarder hebben gehad dan wij.
In januari 1942 kwam Max op een morgen niet naar school. Bij na-vraag bleek, dat de familie De Kromme hals over kop was vertrokken. Van de ene op de andere dag waren zij ‚s nachts plotseling verdwe-nen zonder dat iemand dat in de buurt had gemerkt. De winkel en het woonhuis waren leeg. Waarschijnlijk waren zij ondergedoken alhoewel dat nooit goed bekend is geworden. Een feit is wel, dat de familie De Kromme in 1943 in het kamp Westerbork verbleef. Op 29 juni 1943 werden zij op transport gesteld naar het kamp Sobibor in Polen. Het was een transport van circa 2200 personen, waaronder driehonderd zieken. De familie De Kromme werd, samen met de anderen, vrijwel onmiddellijk na aankomst op 2 juli 1943 om het leven gebracht.
Mij schieten woorden te kort om hier iets aan toe te voegen. Het is nog maar zestig jaar geleden dat zoiets ongelofelijks gebeurde. Het overkwam gewone hard werkende mensen die in onze buurt woonden. Hun zoon was een leerling van de Herman Gorterschool. Laten wij zorgen, dat wij hen en al die anderen in ieder geval nooit vergeten.
Wordt vervolgd
Jan Bonekamp
14 mei 2003
Op vier mei was ik aanwezig bij de dodenherdenking in onze wijk. Traditioneel vond deze plaats in het Verzetsplantsoen aan de Savornin Lohmanstraat. Het was een indrukwekkende bijeenkomst. Twee dingen vielen mij op. Aan de ene kant vond ik de belangstelling veel groter dan voorgaande jaren. Aan de andere kant waren er redelijk veel jongeren en jongere ouderen onder de belangstel-lenden. Ik kreeg daardoor niet de indruk, dat deze jaarlijkse herdenking een wat aflopende zaak zou zijn. Gelukkig maar, zou ik haast zeggen. Vrijheid is een groot goed. Het blijft daarom belangrijk, dat je de mensen herdenkt die voor die vrijheid hebben gestreden en daarvoor hun leven gaven.
In dat verband ben ik het daarom helemaal eens met een voorstel van het gemeentebestuur van Zaanstad om weer een straat naar een verzetsstrijder te noemen. Het voorstel is om een straat in een nieuw wijkje aan de Kepplerstraat hoek Vermiljoenweg de Jan Bonekampstraat te noemen. Het nieuwe buurtje zal deel gaan uit– maken van de verzetsbuurt aan de Laan der Vrijheid nabij Willem Brinkmanstraat en George Louis Jambroesstraat. Naar mijn weten is Jan Bonekamp de eerste verzetsstrijder van buiten Zaandam naar wie een straat wordt genoemd. Hij woonde in IJmuiden. Ik denk overigens dat het zeer terecht is dat dit gebeurt. Hij heeft namelijk in onze stad zijn leven verloren bij een spectaculaire actie.
Weet U nog hoe het gegaan is? Samen met de verzetsstrijdster Hannie Schaft had Jan Bonekamp van de leiding van het verzet opdracht gekregen een gevaarlijke en foute politieman te liquideren. Het betrof een lid van de Staatspolitie. De man was gestationeerd op het bekende Zaandamse politiebureau op de Vinkenstraat. Schaft en Bonekamp hadden gemerkt, dat hij iedere dag op de fiets naar zijn „werk” ging. Zij besloten hem daarom fietsend aan te vallen. Op de kruising Botenmakersstraat en de Westzijde werd hij opgewacht. Hannie Schaft schoot hem neer en vluchtte op de fiets weg. Jan Bonekamp zag vermoedelijk, dat de man niet dood was en besloot hem het genadeschot te geven. De politieman kwam inderdaad overeind met een pistool in zijn hand. Beiden schoten tegelijkertijd.
De politieman valt dodelijk getroffen neer. Jan is echter ook geraakt en loopt strompelend door de Westzijde richting Dam. Omdat er in de Westzijde door de schietpartij veel paniek was, werd Jan niet opgemerkt. Vlak in de buurt van de Vinkenstraat gaat hij een woning aan de Westzijde binnen. De bewoners schrikken enorm en lopen de straat op. Toevallig loopt net een adjudant van politie langs. De man, die als niet zo goed bij het verzet bekend staat, dirigeert Jan Bonekamp onmiddellijk naar het bureau op de Vinkenstraat. Zwaar gewond en vechtend voor zijn leven wordt hij door de Duitsers vervoerd naar een lazaret in Amsterdam. In plaats van hem te genezen pompen de Duitsers zijn lichaam vol stimulerende middelen om hem aan het praten te krijgen. Na een dag sterft hij.
Ik denk, dat het een goed idee is een straat naar Jan Bonekamp te noemen.
Wordt vervolgd
Zaanse huizen
11 juni 2003
Mijn vrouw en ik gingen een dezer dagen naar de Zaanse Schans. Wij doen dat wel meer omdat zo’n zaans buurtje je altijd weer wat doet. Het kijken naar en het bewonderen van die prachtige zaanse huizen, met hun eigen unieke stijl, is telkens weer een belevenis. Wij kennen de meeste van die huizen nog uit de tijd, toen ze nog in hun oorspronkelijke omgeving stonden. Dat maakt het voor ons nog interessanter, omdat je dan onwillekeurig die vorige omgeving van dat huis er bij denkt. Aan de ene kant ben je blij dat zo’n huis gered is van de ondergang. Aan de andere kant realiseren wij ons echter ook, dat de Zaanse Schans bestaat omdat wij als Zaankanters onze stad de laatste vijftig jaar ontzettend vernield hebben. In veel gevallen gebeurde dat ten onrechte en was het niet nodig geweest.
Neem in onze wijken de Klauwershoek, Noorder– en Zuiderkerk-straat. Dat oude stukje Zaandam is in de loop van de jaren weinig veranderd. De sfeer van jaren her hangt er nog wel een beetje rond. De laatste jaren worden er zelfs initiatieven vanuit de buurt genomen om nog meer van die oude sfeer terug te brengen. Maar wat blijkt nu. Een van de mooiste houten huizen van de Noorderkerkstraat is indertijd zonder pardon uitgebroken en weggevoerd naar de Zaanse Schans. In dat pand was, voor zover ik mij dat herinner, de groentezaak van Servaas gevestigd. Het huis moest weg omdat er een achter inrit moest worden gemaakt voor de nieuwbouw van de Peperstraat. Schuin staand tegenover de mooi gerestaureerde apotheek Bakker was het geheel een plaatje geweest. Met een beetje meer overleg had dit nooit hoeven te gebeuren.
In de Klauwershoek is dan nog sprake geweest van het weghalen van een enkel huis, maar elders in onze wijken ging het om het wegvagen van hele straten. Neem als voorbeeld het voormalige buurtje Pantepad/St. Cathrijnepad. Tot voor veertig jaar terug waren deze eeuwenoude paden een zaanse schans op zich zelf. Het waren twee paden, die gescheiden door de Pantepadtersloot, evenwijdig aan elkaar liepen. Ze vormden als het ware een twee-eenheid. Er stonden allerlei soorten woningen van de laatste twee honderd jaar. Houten en stenen woningen. De ‚dure’ woningen stonden vooraan, de ‚goedkopere’ stonden er in hofjes achter. Zo hoorde dat vroeger. Elke woning had een ‚overtuin’. Dat is zo’n tuin aan de overkant van de straat en aan de sloot. Als het nu nog had bestaan dan waren de Japanse toeristen niet aan te slepen geweest. Als je nu ziet hoe dat gebied stedenbouwkundig is ingevuld dan huilt je hart in je lijf.
Van deze twee paden is één huis gespaard gebleven en naar de Schans gebracht. Het was het voormalige woning van boer Kuiper. Een juweeltje dat vooraan op het St.Cathrijnepad stond. Een schrale troost en een dun doekje voor het bloeden.
Ik denk dat wij nog altijd de gevolgen voelen van deze kaalslag in onze stad. Er is gelukkig een kentering in ons denken. Daarover een volgende keer.
Wordt vervolg
Hoepelen
9 juli 2003
Als er een bijzonder evenement in Zaandam plaatsvindt dan wordt dat meestal georganiseerd in onze wijken. Dat komt omdat het natuurlijke centrum van de stad, dus het echte centrum, aan onze kant van de Zaan ligt. Zo was er kortgeleden de skeelerronde van de Zaanstreek met start en finish op de Peperstraat. Er deden zo’n duizend deelnemers aan mee. Uiteraard waren het overwegend jeugdige meisjes en jongens, alhoewel er ook veel oudere deelnemers bij waren. Het leuke van deze sport is, mits je in goede conditie bent, dat je die lang kan blijven beoefenen.
De route van de wedstrijd ging over de grote en de kleine ban. Voor zover u dit als Zaankanter niet meer weet: dat is via Assendelft (grote ban) en via Westzaan ( kleine ban). Ik meen, dat de afstand circa 33 kilometer was. Wij waren bij de finish aanwezig. Aan de binnen gekomen deelnemers was best te zien dat ze een behoorlijke prestatie hadden geleverd. De kleding van de deelnemers was vrolijk en kleurrijk. De skeelers waren van prachtig materiaal. Er waren wedstrijd– en toerrijders zoals dat veelal gebruikelijk is.
Dat geheel deed mij denken aan een hoepelwedstrijd voor jong en oud in vroeger jaren in onze wijk. Ik ga met u terug naar de zomer van 1944. Het was een redelijk mooie zomer. In het weekeinde kon je eigenlijk nergens naar toe. De Duitsers hadden het gehele kustgebied tot verboden gebied verklaard. Je kon dus niet naar het strand. Daarnaast hadden de meeste mensen ook geen goede fietsen meer omdat fietsbanden niet meer te koop waren. De meeste mensen waren dus gedwongen thuis te blijven. In die situatie zochten de mensen dus hun vertier vlak bij huis.
In die tijd hoepelden kinderen nog op straat. De hoepel die ze gebruikten mocht geen geld kosten. Veelal werd dan ook gehoepeld met de velling van een fietswiel. Spaken eraf en je had een prachtige hoepel. Met vier vrienden besloten wij op een mooie zondag op onze straat een hard hoepelwedstrijd te organiseren voor jong en oud. Wij huurden een microfoon– en luidsprekerinstallatie en installeerden ons als jury achter een tafel op de laadbak van een vrachtauto van Vonk’s Kolenhandel. Uiteraard hadden wij voor prachtige prijzen gezorgd. Voor die tijd waren dat: een half mud aardappelen, twee flessen limonade, een half mud cokes, een paar pakken briketten, taarten, een binnenband van een fiets, een fles slaolie, worsten en varkenskarbonade enz. De prijzen stonden uitgestald in de etalage van Slagerij Vet. De deelnemers stroomden toe. Grote en kleine kinderen, huisvrouwen en bijna alle mannen van de straat. Verwoed werd er gestreden via afvalraces. Het was een beetje te vergelijken met het korte baan schaatsen. Iedereen had vlak bij de deur een kostelijke dag.
Zo heeft iedere tijd zijn eigen gebruiken en gewoonten. Ik ben echter blij, dat ik in het heden leef. Maar af en toe denk ik met een beetje nostalgie aan vroeger jaren.
Wordt vervolgd
Dam
6 augustus 2003
Af en toe komen mijn vrouw en ik in het centrum van Zaandam. Overdag is het soms best gezellig. Kom je er echter in de avond dan kan je op de Gedempte Gracht en de Westzijde een kanon afschieten. Je zal niemand raken, want er loopt meestal geen hond. Een uitzondering hierop is echter de Dam rondom het beeld van Czaar Peter. Daar is de laatste tien jaar best veel veranderd en toch ook wel verbeterd. Leuke terrasjes zowel overdekt als niet overdekt noden tot een zit. Winkels zijn verdwenen en vervangen door allerlei soorten restaurants en vooral ook door cafés. Uiteraard speelt hierin de toegenomen drankconsumptie een grote rol. Zo’n grote rol, dat het zelfs noodzakelijk was ook een politiepost aan de Dam te vestigen. Een en ander bedoeld om de „boel„een beetje in toom te houden.
In dat verband doet het wat vreemd aan, dat de Gemeente een vergunning voor een coffeeshop op de Dam heeft geweigerd. Wil je een volwaardig uitgaanscentrum hebben dan behoort zoiets erbij. Nochtans doet de Dam gezellig aan en kan je er rustig een drankje gaan drinken dan wel een hapje eten.
Het Zaantheater als gebouw heeft het beeld van de Dam niet bepaald verfraaid. De mooie kant en ingang zijn naar de Zaan gekeerd. Daar lopen geen mensen. Het gebouw staat met zijn achterkant letterlijk naar de Dam gekeerd. Ook de jarenlang leeg staande winkel van de Dekamarkt doet geen goed aan de sfeer.
Als ik een vergelijking maak met vroeger dan vind ik, dat de huidige Dam mij meer aanstaat. Maar U begrijpt, dat ik de verleiding niet kan weerstaan om met U naar vroeger te kijken.
In die tijd was er een veel grotere verscheidenheid van winkels op de Dam. Waar nu de Argentijn zit was vroeger de bioscoop Apollo. Dat trok veel mensen. De Hema die in de latere panden van de Dekamarkt zat was een enorme publiekstrekker. Het Postkantoor was veel groter en kende een rijwielstalling op de Dam. De bewaker hiervan was Siem van het Postkantoor.
Supporters van ZFC dromden vooral op zondagavonden voor de winkel van Keg, het tegenwoordige Wapen van Friesland. Er was zelfs een tijd, dat er voetbaluitslagen op zondagmiddag werden gepubliceerd bij een tabakszaak op de plaats van het huidige café de Koperen Bel. Er woonde ook een huisdokter op de Dam.
Er was een kantoorboekhandel, een slagerij, nog een tabakszaak, een juwelier, een stomerij en een dranken– en radiohandel. Eigenlijk te veel om op te noemen. Het huidige Paleis op de Dam heette voor de verbouwing de Karseboom. Heel vroeger werd dat mede gerund door Mis Holland. Zij heette Jetje Koopman. Bij het toen nog aanwezige havenkantoor naast de Dam kwam veelal een vast ploegje mannen een praatje maken. Zij hadden de bijnaam de Damkwatters. Dat kwam omdat er enige bij waren die tabak pruimden. Dat ging altijd gepaard met bruine kwat, die zij met een brede straal op straat spuugden.
Dit was een zomerimpressie van de vroegere en huidige Dam. Ik raad U aan om op een zomeravond een ommetje te maken naar de Dam. TV kijken kunt U nog de hele winter.
Wordt vervolgd
Trainer
3 september 2003
Toen ik nog jong was heb ik vele jaren in competitieverband gevoetbald. Ik was geen ster en speelde veelal in de lagere elftallen. Toch heb ik altijd met veel plezier de voetbalsport beoefend. Wat mij vooral trok was de sfeer en gezelligheid maar toch ook de wil om te winnen. Elk week weer die spanning meemaken met de vraag: winnen wij vandaag. Dat geldt niet alleen voor je eigen elftal maar ook voor de andere elftallen van je club. De mogelijkheid om te winnen vergroot je door meer inzet en training. Bij dat laatste is een goede trainer onontbeerlijk.
Dat vonden wij als bestuur van de voor de Rosmolenwijk belangrijke club Zaanlandia ook in de jaren rond 1954. Wij gingen weer eens op zoek naar een trainer. Zo hoorden wij van Willem Blokland. Willem had vele jaren met veel succes in het eerste elftal van K.F.C. gespeeld. Hij was een goede voetballer die het vooral moest hebben van inzet en vechtlust. En dat laatste kenmerkte Willem. In de nadagen van zijn voetbalcarrière was hij trainer geworden van W.S.V. Wormer. Al vrij snel bleek dat hij dat deed op een onorthodoxe wijze en met veel succes. Willem had altijd simpele uitgangspunten: ‚…als je wat wil bereiken, kom je op de training; wie niet op de training komt, ook al kan hij nog zo goed voetballen, hoort niet in een team thuis …’ Hij voegde soms de daad bij het woord en stelde zo’n goede speler dan ook niet op. Ook stapte hij wel op de fiets en haalde jongens die wegbleven van huis op.
Die man wilden wij hebben. Eigenlijk hadden wij geen geld voor zo’n trainer maar wij zochten toch contact met Willem. Voor een avond in de week wilde hij wel trainer bij ons worden. ‚s Zondags kon hij veelal de wedstrijden niet bijwonen want dan was hij in Wormer. Willem vond dat geen bezwaar want hij zei, dat zijn geest dan toch wel in de dugout zat. Om Willem te kunnen betalen, zetten wij een eigen voetbaltoto op. Over de problemen die ons dat later gaf heb ik U bij een andere gelegenheid al eens verteld. Willem begon voortvarend aan de training. Het liefst joeg hij de jongens in looppas door bouwterreinen en over sloten. Vooral in het donker en als het moest in de regen. ‚Daar krijg je karakter van’, zei hij dan. Ook zijn speeches aan het einde van de avond waren van een verbluffende eenvoud: ‚…wanneer heb je plezier? je hebt alleen plezier als je wint! dus waarom spelen wij een wedstrijd? alleen om te winnen! al het andere interesseert ons niet’.
Ik heb hem ook nog voor een korte periode als trainer kunnen binden aan het bedrijfselftal waarin ik voetbalde. Hij had ons zien voetballen en ik vroeg hem om zijn mening. Hij zei: ‚… een paar kunnen voetballen, de rest is brandhout’. ‚Wil je dat brandhout toch trainen,’ vroeg ik hem. ‚Als je betaalt, leer ik zelfs een aap fietsen’, was zijn antwoord.
Na zijn periode bij WSV en Zaanlandia is hij nog bij andere en ook grotere clubs trainer geweest. Vorige week las ik in de krant, dat Willem op 84 jarige leeftijd is overleden. Een gedreven man is van ons heen gegaan. Ik ben blij, dat ik Willem gekend heb.
Wordt vervolgd
Huisarts
1 oktober 2003
Een dezer dagen kregen wij bericht, dat onze huisarts, de Heer D. Grondman, per 1 oktober j.l. zijn praktijk heeft overgedaan aan een vrouwelijke collega. Deze collega zal haar werk echter niet verrichten in het huidige pand Oostzijde 16. Zij gaat namelijk de praktijk uitvoeren in een samenwerkingsverband met een aantal andere huisartsen vanuit een pand in de buurt van de Vermiljoenweg. Tot zover even dit bericht van dokter Grondman.
Wat opvalt is, dat er weer een huisartsen praktijk weg gaat uit de Oostzijde. In vroeger jaren waren daar wel drie of vier huisartsen, terwijl er toch betrekkelijk weinig mensen woonden. De Oostzijde was vooral een straat van grote fabrieken. Nu deze fabrieken gesloopt zijn en er enige duizenden woningen voor in de plaats zijn gekomen trekken de huisartsen weg. Wil je naar een dokter dan moet je ver weg naar een andere wijk. Dit is toch eigenlijk een tegendraadse ontwikkeling.
Een en ander betekent ook, dat er op de Oostzijde 16, hoek Bloemgracht/Oostzijde geen huisarts meer woont. Voor mij persoonlijk betekent dat nogal wat, want ik heb in mijn leven vanuit dat pand drie huisartsen meegemaakt.
Ik ga om te beginnen even met U terug naar jaren ver vòòr de tweede wereldoorlog. Mijn eerste huisarts was toen dokter de Goeje. Bij deze dokter moet U denken aan een plattelandsarts. Dat past ook wel bij het Zaandam van toen. Hij was toen ik hem leerde kennen al op leeftijd. Dokters hadden net als de meeste andere mensen toen geen pensioen en moesten lang doorwerken. Hij zou ook een duur gezin hebben gehad. Dat laatste beschouw ik maar als dorpsroddel want over een dokter wordt altijd gepraat. Hij bezocht de patiënten op de fiets. Omdat hij oud en stram was had hij altijd veel moeite om op zijn fiets te komen, Via een step aan de achteras wipte hij in het zadel.
Ik kwam nogal veel bij hem omdat ik ziekelijk was. Ik had als kind veel last van astma. In die jaren kon je als ziekenfondspatiënt geen afspraak maken. Je moest dan op het ochtendspreekuur komen. In de regel zat zijn wachtkamer dan ook hartstikke vol. Vijf en twintig patiënten waren heel normaal. Was je laat binnen dan had je zo twintig man voor je.
Er waren in die tijd ook veel minder soorten medicijnen voorhanden dan nu. Zo’n huisarts was eigenlijk vooral ook een raadgever. Voor astma waren bijvoorbeeld eigenlijk ook geen goede medicijnen. Het gebeurde regelmatig, dat ik bij een aanval bijna stikte van benauwd-heid. Ik kon dan een spuitje gaan halen bij dokter de Goeje. Via het ochtendspreekuur ging ik dan naar hem toe. Op een keer was ik zo benauwd, dat ik nog maar moeilijk kon lopen. Mijn moeder heeft toen in paniek dokter de Goeje uit zijn spreekuur gehaald. Fietsend kwam hij aan om mij een verlichtende injectie te geven.
U begrijpt, dat ik met nogal veel waardering terugdenk aan deze man. Hij zal het niet gemakkelijk hebben gehad.
Wordt vervolgd
Huisarts twee
29 oktober 2003
In mijn vorige aflevering vertelde ik U, dat onze huisarts D.Grondman per 1 oktober j.l. zijn praktijk heeft overgedaan aan een vrouwelijke collega. Deze laatste zal haar werk echter niet in het huidige pand Oostzijde 16 voortzetten. Dit betekent, dat er na circa honderd jaar geen huisartsen praktijk meer in dat pand zal zijn gevestigd. De eerste arts die er zich vestigde was dokter de Goeje. Vorige maand vertelde ik U al het een en ander over deze dokter.
Deze dokter de Goeje deed omstreeks 1940 zijn praktijk over aan dokter v.d. Vorm. Wij denken, dat hij veel geld voor deze praktijk heeft moeten neertellen. Uiteraard vertelde v.d. Vorm dit niet aan ons. Wij kwamen op die gedachte, omdat het gezin het in de eerste jaren na de overname zichtbaar niet ruim had. In de jaren 1942⁄1943 werd v.d. Vorm, samen met andere huisartsen, door de overheid verplicht om lid te worden van een soort doktersorganisatie. Deze organisatie was naar Duits model opgezet en had fascistische grondslagen. Als je geen lid werd mocht je jezelf geen arts meer noemen en liep je de kans uit je praktijk gezet te worden. Veel huisartsen weigerden het lidmaatschap en zetten hun bestaan op het spel. Ook dokter v.d. Vorm weigerde zich te onderwerpen aan deze criminelen. Het gevolg was dat hij van de ene op de andere dag geen arts meer was maar een kwakzalver. Hij ging namelijk voorlopig door met zijn praktijk.
Ik herinner mij nog, dat op zijn naambord aan de gevel het woord huisarts was afgeplakt met leukoplast.
Ik heb dat besluit van de toen jonge dokter heel erg moedig gevon-den. In die tijd werd er door de meeste bedrijven, alsmede het ambtenarenapparaat, waaronder de politie, op grote schaal gewerkt voor de Duitsers. In 1942 ging het in ons land daardoor zelfs economisch beter dan in 1939.
In 1947 werd ik opgeroepen voor een keuring van de militaire dienst. In die tijd voerde ons land een strijd in Indië. Ik dreigde goedgekeurd te worden alhoewel ik nog altijd veel last had van astma.
Dokter v.d. Vorm sprong voor mij in de bres, omdat hij van mening was dat ik in de tropen waarschijnlijk niet goed zou kunnen functioneren. Deze mening werd hem niet in dank afgenomen, want het land had veel soldaten nodig. Hij rechtte echter zijn rug en bleef bij zijn mening. Uiteindelijk werd ik afgekeurd.
Omstreeks 1977 werd v.d.Vorm opgevolgd door dokter Grondman. Deze wijziging was voor vele patiënten een cultuurschok. Dokter v.d. Vorm was DE dokter die wist wat goed voor de patiënten was. Inspraak of overleg was er niet bij. Hoe anders was Grondman. Hij ging en gaat er vanuit, dat patiënten mondig zijn. Zo kan het gebeuren, dat als je bij hem komt met een klacht, hij ook aan jou vraagt wat je er zelf van vindt.
Mijn gezondheid was tijdens de periode Grondman gelukkig erg goed. Ik kwam weinig bij hem. Ik kan daardoor weinig pittige anekdotes over hem vertellen. Wel weet ik, dat hij een goede, bij zijn patiënten zeer betrokkenen arts is. Hij is wars van uiterlijk vertoon en heeft op die manier zijn werk gedaan. Wij zullen hem missen.
Oogarts
26 november 2003
In mijn vorige twee afleveringen vertelde ik U, dat onze huisarts, de Heer D. Grondman, zijn praktijk aan een opvolgster heeft overgedaan. Hij oefende zijn praktijk uit in een pand hoek Bloemgracht/Oostzijde. Zijn opvolgster zal zich niet vestigen in onze wijken. Zij doet dat in de buurt van de Weer. Dat is voor ons als bewoners van Zaandam-Zuid en Rosmolenwijk een vrij groot ongemak.
Een bekend spreekwoord zegt: een ongeluk komt nooit alleen. Als variant op dat gezegde zou je ook kunnen zeggen: een ongemak komt nooit alleen. Want wat is het geval.
Een dezer dagen kregen wij het bericht, dat onze oogarts, de heer J.A. ten Napel ook met zijn werkzaamheden zal stoppen. De heer ten Napel is woonachtig op de Heijermansstraat. Hij oefent zijn praktijk zowel thuis als in het Ziekenhuis de Heel uit. In vroeger jaren deed hij dat ook al in het St. Janziekenhuis. Ik kwam toen al bij hem. Ik heb namelijk last van een oogziekte, die eigenlijk niet goed te genezen valt. Af en toe, meestal elke paar jaar, speelt de ziekte op en moet ik snel naar een oogarts. Ik krijg dan medicijnen om oogbeschadiging-en te voorkomen. Tevens moet ik dan meestal gedurende vier of vijf weken twee tot driemaal per week voor controle terugkomen. Door de nood waarin je verkeert, moet je altijd direct ingepast worden tussen de andere lopende afspraken. Zolang ik dokter ten Napel ken was dat nooit enig probleem. Wel of geen wachtlijst speelde geen rol.
U begrijpt dat je elkander in de loop van de jaren leert kennen. Zo merkte ik eens op, dat ik al jaren dezelfde medicijnen kreeg. Het bleek dat de oogziekte die ik heb, niet op grote schaal voorkomt. Het is voor een farmaceutische industrie dan niet interessant nieuwe medicijnen te ontwikkelen. Zo kan het dan gebeuren, dat je in zo’n geval medicijnen krijgt voorgeschreven uit 1960. Je hebt gewoon de verkeerde ziekte, op de verkeerde plaats en tijd.
Enige jaren terug liep het gezichtsvermogen van een van mijn ogen sterk terug. Via een operatie zou dat goed te verhelpen zijn. Ik aarzelde, omdat ik bang was mijn ziekte extra te activeren. Op advies van dokter ten Napel liet ik het toch doen. Zijn lange ervaring en vakmanschap gaven voor mij de doorslag. Het ging zo goed, dat ik zelfs geen bril meer draag. In het plaatje, dat bij dit stukje is afge-beeld ziet U mij met bril. Dat is verleden tijd dankzij dokter ten Napel.
Dat wij in onze streek erg verwend zijn met medische voorzieningen merkte ik toen ik eens met vakantie was. Wij lagen met onze boot in Kornwerderzand. Dat is een sluizencomplex in de Afsluitdijk in Friesland. Mijn oogziekte speelde weer op. Ik moest snel naar een oogarts. Van omstanders hoorde ik, dat er op dat moment in heel Friesland maar drie oogartsen te raadplegen waren. Ik had echter geluk. Toevallig moest de vrouw van de sluiswachter naar een oogarts in Harlingen. Ik mocht meerijden en werd perfect geholpen. Wij hebben in onze twee wijken alleen al minstens drie oogartsen waaruit wij kunnen kiezen.
Jammer genoeg zit de heer ten Napel daar niet meer bij. Wij zullen hem missen.
Wordt vervolgd
Speelgoed.
24 december 2003
In deze december maand staat alles in het teken van geven en ontvangen van cadeautjes. De één doet het met Sint Nicolaas, de ander met Kerstmis. Vooral het geven aan kinderen speelt hierbij een belangrijke rol. Uiteraard is dat vooraf gegaan door verlang-lijstjes die de kinderen met veel fantasie hebben opgesteld.
Zo deponeerden onze twee kleinkinderen van negen en zeven jaar oud ook dit jaar weer hun lijstje bij Oma en Opa. Boven aan de lijst stond een Gameboy Advance. Dat is een klein handcomputertje waar je spelletjes op kunt spelen. Een spelletje hoefde er niet bij. Dat vroegen ze wel aan de andere Opa en Oma. Op de lijst stond ook een kaphoofd. Dat is een groot meisjeshoofd met veel haar. Op de reclame hiervoor staat: „een trendy kaphoofd waarmede je de nieuwste haar– en make up trends kunt uitproberen”. Let wel, je praat over spullen voor een meisje van zes/zeven jaar. Verder stond een doos Lego alsmede een wereldbol op het lijstje. Ook zou een Progress Laptop zeer welkom zijn. Dat is een sprekende computer met veertig activiteiten. Je kunt er onder andere rekenen, letters en klok kijken op leren. Tot zover het verlanglijstje. Het was uiteraard zo, dat wij aan de hand van de lijst vele cadeautjes hebben gekocht. Wij deden het met plezier maar het lijkt tegenwoordig toch wel een beetje op het oude radioprogramma: u vraagt en wij draaien.
Dat radioprogramma was er ook toen wij jong waren. Ook toen schreven wij verlanglijstjes. Er was echter een groot verschil met nu. Je kreeg bijna nooit wat er op stond. Zo hadden mijn broer en ik jarenlang een autoped op luchtbanden als wens. Wij kregen hem echter niet want het was gewoon te duur. Er was echter een schrale troost. Bijna alle andere buurtkinderen hadden hem ook niet. Er was maar een kind in de hele straat die zo’n apparaat had. Af en toe mocht een van ons dan een rondje rijden. Het was vroeger eigenlijk precies omgekeerd vergeleken met nu. Toen waren er weinigen, die alles hadden wat nu gewoon is. De meeste mensen hadden niks. Tegenwoordig hebben de meeste mensen redelijk veel spullen en hebben weinigen niks.
Een van de andere dingen die op ons verlanglijstje stond was een pakhuis waar je mee kon spelen. Ook dat was jaren lang een luchtkasteel. Tot onze verrassing werd die droom echter werkelijkheid en stond er met Sint Nicolaas een echt pakhuis van drie verdiepingen. Hoe was het gegaan?
Mijn ouders hadden een kennis die in de buurt woonde. Hij werkte bij Bruynzeel en kon daardoor gemakkelijk aan een stukje hout komen. Hij was handig en timmerde een pakhuis in elkaar. Uiteraard ging dat ook zo met het poppenhuis voor mijn zusje. Ergens stond nog op een zolder een oud poppenhuis. Mijn moeder en een tante knapten het op. Als kind waren wij de koning te rijk met die cadeaus..
U zult waarschijnlijk de moraal van dit verhaal willen weten. Laten wij blij zijn, dat wij in 2003 leven en af en toe dingen kunnen doen die we vroeger niet voor mogelijk hielden.
Wordt vervolgd
Chris Kabel – 28 maart 1928 — 31 juli 2013