Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

Oliemolen /​Verf­molen “De Witte Duif”

Door Sjors van Leeuwen

Een mooiere naam is er bijna niet te geven aan een nieuw te bouwen oliemolen in het jaar 1680. “De Witte Duif”, een mythis­che naam die alles belichaamt: vrede, vri­jheid en ook nog eens een sym­bool van huwelijkse trouw! En dan ook nog op een mooie plek gele­gen aan de Zaan tegen­over Wormerveer staande tussen een indruk­wekkende rij van bijna alle­maal oliemolens.

1foto1 1foto2


Wormer: links lak­fab­riek “Benguela” en rechts verf­molen “De Witte Duif” rond 1900. C.Heekelaar heeft zijn naam in de dak­pan­nen laten schilderen voor toen een zeer vernieuwende vorm van reclame.
Wormer: rechts “Mer­curius” en rechts Meet­pa­pier 2018 zelfde locatie als de foto hier boven.



Onze vooroud­ers probeer­den de vele molens op een rij te onthouden door ze te beri­j­men, zoals de molens op de Wormerdijk vanaf de Bar­tel­sluis met een Zaans tintje:


Het Vliegende Hart (Hert) zaagt ‚n dikke roet, (=wiek)
De Rietfink lait z’n aijert­jes zoet.
De Beer maalt op z’n smeer.
De Moe­ri­aan mit zen bille bloot,
‚t For­toin maalt broin.
De Wolf verskeurt de skeepe, (=schapen)
De Doif sit in de repen (= rapen).
Enz.

Willen Buijs Pzn. was de eerste die een overzicht maakte van alle toen bek­ende Zaanse wind­molens en hij nam ook nog vele van deze rijmver­sjes op in zijn boekje uit 1919.

Vanaf 1800 kwam de molen onder het bewind van de fam­i­lie Claasz. en Jan Vas en werd daarmee opgenomen in een groot indus­trieel bezit van wel zestien oliemolens, twee sti­jf­sel­huizen en ook nog een aan­deel in de papier­han­del en de aschhan­del.
Dit laat­ste betrof Potas ofwel kali­um­car­bonaat, dat werd gebruikt in de zeil­doekin­dus­trie en de zeep­fab­ricage. Vee­lal aangevo­erd via de Oost­zee en afkom­stig uit de haven­st­e­den Kon­ings­ber­gen en Dantzig. Daar ver­brandde men vaak eiken– en beuken­bomen en de as werd ver­han­deld in pot­ten van­daar de naam Potas.
Een grote deuk in de bedri­jvigheid ontstond door de Franse bezetting. De Zaanstreek werd vri­jwel afgesne­den van alle belan­grijke han­del­splaat­sen door de blokkade van het Britse rijk door Napoleon (het Con­ti­nen­taal stelsel 18061813).
Vas­terd Vas schri­jft op 7 jan­u­ari 1813 aan de burge­meester van Wormer het vol­gende bericht:
“De olies­lagerij is van 1801 tot 1806 in dezelfde sit­u­atie gebleven, maar na die tijd veel ver­min­derd, omdat veel molens zijn verkocht voor afbraak en de andere geheel werkeloos staan. De ver­min­der­ing is hoofdza­ke­lijk voort­gekomen, dat in vroegere jaren, de oliezaden, als lijn­zaad en hen­nepzaad, uit de Oost­zee­landen kon­den wor­den bekomen en daar­door onze goed­eren tot lager prijs kon­den fab­riceeren dan andere natiën en onze goed­eren overal naar toe kon­den zen­den, in het bij­zon­der de lijno­lie naar Amer­ica. Maar in de tegen­wo­ordige con­junc­tuur kan dat niet en zal het nog wel meer ver­min­deren.” Hij schreef dat zijn negen oliemolens in Wormer “bijkans werkeloos stonden”.

1foto3
Wormer Zaangezicht met mal­ende molens op het oosten: “De Witte Duif”, “De Jonge Wolf” en “De Mori­aan”.


Zijn molens ston­den aan de Wormer­ringdijk langs de Zaan, nl. Het Sche­pel, De Moo­ri­aan, Het For­tuyn, De Jonge Wolf, De Witte Duif, De Spat­ter, De Visser en De Mol. Behalve De Zeug die aan de Nieuwe Vaart stond aan het Oost­einde van Wormer.
Het over­grote deel van de oliezaden voor deze molens werd door sjouw­ers opges­la­gen in molen­schuren en pakhuizen en later ook in de voor­raad­schuren van de nieuwe stoom­fab­rieken.
Deze vaak anon­ieme en zwaar onder­be­taalde losse arbei­d­skrachten vor­m­den de ruggen­graat van de gehele Zaanse indus­trie, zon­der hun handw­erk stond alles stil!
Met de vele schepen was er veel bedri­jvigheid, het werk werd per klus aangenomen en de ver­di­en­sten wer­den verdeeld via een voor­man, er was geen vast uur­loon. Snel­heid en goede samen­werk­ing bepaalden de ver­di­en­ste, er was een Zwarte ploeg die zich bezighield met kolen lossen en een Witte ploeg die zich toelegde op koren en zaden. Zij ston­den vee­lal bij de sluizen te posten voor werk en wer­den daar ook wel uit­ge­maakt voor “kringet­jes spugers”, afhanke­lijk van hun ervar­ing was er een Gouden, Zil­v­eren en een Kop­eren ploeg. Ook was er een her­e­nakko­ord tussen de ver­schil­lende ploe­gen; geen klussen in elka­ars werkge­bied en bij grote drukte hielp men elkaar.
Alle voor­ma­lige gemeentes had­den zo hun eigen ploe­gen met soms werk­ti­j­den van vijf uur ‚s mor­gens tot zeven uur ‚s avonds. Hitte, regen, koude, het werk ging door. Bij strenge vorst wer­den zware sle­den, beladen met balen, over het ijs getrokken.
De werkom­standighe­den wor­den zeer indrin­gend beschreven in de roman “De Zaad­sjouw­ers” van Cor Bruijn.

Hij beschri­jft hoe Klaas Voorn (75 jaar en balen tillend van 75 kg) vertelde dat hij:
“vroeger liep met de zakken op zijn rug alsof het jonge mei­den waren, hopsa ik heb je, hopsa daar ga je; maar nou.……ouwe wijven waren het geneens meer.….niks als zakken met graan waren het, en ze wogen d’rlui zeu­ventig, tachtig kilo. Als het rijst was d’rlui hon­derd kilo, plomp op je ribbekast, dat je schoud­ers temet braken”.

U moet zich voorstellen dat alle zaad los in het ruim van een schip was gestort. Daarna kwam de “Zetter”, die de zakken op maat vulde, en een “Hefter”, die de zakken tilde op de nek van de “Sjouwer”. Met een volle zak werd eerst het schip uit­gek­lom­men waarna over een wiebe­lige plank de wal bereikt werd. Dan vol­gde nog een route de vele trap­pen op in de donkere pakhuizen en molen­schuren om ver­vol­gens op bestem­ming aangekomen de zak leeg te stort­ten en de reis naar bene­den te aanvaarden.

1foto4
Wormerveer zaad­sjouw­ers bij een te lossen schip, let op de “Kappie’s”.

De rode draad werd vee­lal gevormd door “Het Vroom­pie” een plas­tis­che aan­duid­ing voor de vele soorten alco­holis­che ver­snaperin­gen die de man­nen gebruik­ten om dit harde leven vol te houden. Thuis bleef er voor de gezin­nen vaak niet veel meer over en velen leef­den dan ook aan de rand van het bestaan.
Veel sjouw­ers had­den een stuk zeil­doek met een punt gevouwen over hun hoofd om het gezicht vrij te houden van de te sjouwen grond­stof, men noemde dat een “Kap­pie”.
Later werd dat de naam van een sticht­ing met een klein kan­toor waar men het sjouww­erk verdeelde op Het Kalf 224 in Zaan­dam.
Het gebouwtje, vlak­bij de Poel bestaat nog steeds, alleen zit er nu een kinderdagverblijf in met de naam “Mimpi”.

Zo werd dus ook de schuur bij onze gevleugelde vriend gevuld met 150 last oliezaad per jaar. Een last was ongeveer 2000 kg. De boot voor de wal was vaak een “lichter”, een open bak, geladen met der­tig last zaad welke door zes sjouw­ers in acht uur tijd werd gelost.
De fam­i­lie Vas werd later opgevolgd als eige­naar door de firma Tim­mer, zij begonnen al snel met nieuwe aan­passin­gen om de pro­duc­tie te ver­beteren.
In oliemolen “De Witte Duif” werd het zaad eerst gebro­ken onder de kantste­nen en dan ver­hit op een soort oven­tje, het vuis­ter, welke met turf werd gestookt.
In 1889 kreeg de toen­ma­lige eige­naar Jan Tim­mer & Zonen van de gecom­mit­teer­den van het olies­lager­scon­tract (een brand­verzek­er­ing) toestem­ming om: “de meelver­warm­ing der beide vuis­ters te mogen ver­van­gen door kook­gas”. Zo werd de molen onderdeel van het nieuwe fenomeen gas opgewekt uit steenkool.
Na het ver­hit­ten vol­gde dan nog wel het persen op de oud­er­wetse manier met heien die een wig in het blok slaan met windkracht.

In 1895 komt de molen in han­den van Cor­nelis Heeke­laar, een oud ges­lacht uit Wormer dat zich vooral bezighield met schilder­w­erk.
Hij veran­derde de molen in een verf­molen, dat wil zeggen dat er droge kleurstof­fen uit de aarde (bijv. oker, omber, sienna enz.) wer­den aangevo­erd om deze tot poeder te ver­malen en dan te zeven. Ver­vol­gens werd, met toevoeg­ing van een olie, de bereide verf gemaakt.
Rond 1900 bouwde Heeke­laar al een lak­stok­erij aan de noordz­i­jde van de molen welke de naam “Benguela” kreeg (haven­stad in Angola). Via een pijp waren molen en fab­riek met elkaar ver­bon­den. In de lak­stok­erij werd het zeer brandgevaar­lijke werk ver­richt van het koken van lijno­lie met o.a. Copal­harssen.

1foto5 Wormer brand in de lak­stok­erij van C. Heeke­laar


1foto6Voor­beeld van een lak­stok­erij, vaak een plaag voor de lokale brandweer.

In april 1903 “lag de ansjo­visaan­voer in de haven van Har­lin­gen stil door een zware storm”, diezelfde storm velde het hele wiekenkruis van “de Witte Duif”, as en roe­den (wieken) waren als lucifer­shout­jes kapot ges­la­gen.



1foto8Rechts: Schuiten­mak­ers Purmeren­der Courant
19 april 1903 bericht schade aan “De Witte Duif”.



Cor­nelis Heeke­laar besloot de molen niet meer te her­stellen, hij liet het achtkant tot stelling­hoogte slopen en maakte van het restant een fab­riek waar­bij het bin­nen­werk met een motor werd aange­dreven. Dit bedrijf werkte door tot 1950 en uitein­delijk werd alles door de sloper afgevo­erd in 1962.
1foto9In 1919 werd, in opdracht van de Gebroed­ers Laan, schuin achter het com­plex van de firma Heeke­laar, een rijst­pel­lerij gebouwd met de naam “Mer­curius”, die later werd overgenomen door Lassie.


Schuiten­mak­ers Purmeren­der Courant 31 mei 1903 verkoop restant van “De Witte Duif”.


Het bij­zon­der vor­mgegeven gebouw van archi­tect Mart J. Stam uit Wormerveer was een van de vroege vor­men van beton­bouw in Ned­er­land met van bin­nen o.a. zuilen met een pad­den­stoel­con­struc­tie als onder­s­te­un­ing van de vlo­eren.
In de Zaanstreek rest naast “Mer­curius” nog een ander voor­beeld van zijn hand namelijk het kan­toor van Par­teon, vroeger Pette bij het mark­t­plein in Wormerveer.
“Mer­curius” stond lang leeg nadat er een lab­o­ra­to­rium en pro­duc­tie van Kellogg’s Corn­flakes in gehuisvest was. Sloop bedreigde het pand in 1988.


1foto7Wormer april 1903 “De Witte Duif “ na de rav­age met een half wegges­la­gen kap!

De Provin­cie Noord-​Holland plaat­ste kort ervoor het pand op de provin­ciale mon­u­menten­li­jst en na veel gesteggel tussen eige­naar en provin­cie besloot men tot een grote restau­ratie in 1996. Het werd het nieuwe depot van de arche­ol­o­gis­che dienst voor de provin­cie Noord-​Holland. Na 2015 vertrok deze naar Het Huis Van Hilde in Cas­tricum, waarna Lassie “Mer­curius” in bedrijf nam als kan­toor. De cirkel was weer rond!

Bij het maken van de foto voor de sit­u­atie van 2018 vanaf de Zaan­weg te Wormerveer klonk er plots ergens op een bouwter­rein een radio: “Una paloma blanca, I ‚am just a bird in the sky.….…”

Joomla tem­plates by a4joomla