Smoorverliefd en heel, heel erg verlegen
De laatste van de vier bijdragen van mijn hand voor De Zuidkanter. Ze verschenen in oktober/november 2001 in de Volkskrant, als een korte serie columns in de rubriek „Chaos & Liefde”.
Zoenen vaders?
Nee, zulke dingen doen vaders niet.
Mijn vader heeft het in ieder geval nooit gedaan, dat weet ik zeker.
Mijn moeder bracht dan wel drie kinderen ter wereld, maar om het zover te laten komen hoefde zij niet per se gezoend te worden. Goed, ze kusten elkaar regelmatig op de wang, maar dat is iets anders. En de kans dat een vrouw daarvan zwanger wordt, is betrekkelijk gering.
Voor zijn huwelijk heeft mijn vader, te oordelen naar de cursiefjes die hij schreef in De Zaanlander, nooit verkering gehad. Ik heb hem er ook nooit over gehoord. Een womanizer was hij in het geheel niet.
In een stukje uit 1956 vindt hij in een bureaula een oude foto van een meisje in wie hij Truus herkent. De foto voert hem twintig jaar terug in de tijd. ‚Ik zag mezelf weer als knaap van zeventien, smoorverliefd en heel, heel erg verlegen.’
Hoewel hij liever ‚mijn tong had afgebeten dan haar mijn liefde te verklaren’, had Truus zijn affectie wel degelijk in de gaten. Soms wierp zij hem een glimlach toe, waarna hij dagen geen hap brood door de keel kreeg.
Vriend Bram van Splunteren adviseerde hem met Truus naar de bioscoop. ‚In de liefde had Bram meer ervaring dan ik. Als ik hem mocht geloven, kon hij aan elke vinger tien meisjes krijgen. Ik stelde de raadgevingen van deze vrouwenkenner zeer op prijs. Alleen, de moed ontbrak mij om ze op te volgen.’
Van die bioscoop kwam dus nooit wat.
‚Op zekere dag was Truus plotseling verdwenen. ”Verhuisd naar Amsterdam”, zeiden de buren. Verder bleek mij, dat ze een betrekking had geaccepteerd als hulp in een banketbakkerswinkel, midden in de Jordaan.’
Begeleid door Bram bezoekt hij op een zaterdag de bakkerswinkel. ‚Bevend doch vastberaden’ neemt hij voor de toonbank plaats. Truus draait zich verwonderd naar hem om. ‚Op dat moment zonk de moed mij — alweer — in de schoenen. In paniek zocht ik naar woorden, ik voelde dat het angstzweet me uitbrak en stamelde ten langen laste: ”Eh, verkoopt u ook sokophouders…”
Het meisje barst in lachen uit, schrijft m’n vader, waarna de banketbakker, menend dat zijn werkneemster wordt lastig gevallen, de twee knapen de deur wijst.
Truus nimmer weer gezien.
Maar ach, de brave, preutse jaren dertig.
Nee, dan de jaren zestig! In een van de summers of love, 1969, kampeerden we in Lochem, vier jongens van 15. With a little help from my friends was ik gekoppeld aan een heel mooi meisje uit Den Haag, Saskia Fruytier. Ze had lange, blonde haren en een Mona-Lisa-lachje. Ook 15.
Het decor was een zonnig dakterras; twee stoelen tegen elkaar geschoven, mijn arm om Saskia heen. Het was voor iedereen duidelijk: nu zou er voor het eerst gezoend worden. Maar hoe dat moest, ik had geen flauw benul. De vrienden hadden zich tactisch teruggetrokken; als laatste Roelof Wit, een ervaren womanizer, die me, als een Japie Krekel de l’amour, influisterde: ‚Rob, nú moet je haar zoenen. Ze zit erop te wachten.’
En inderdaad, Saskia keek haar vakantievriendje voortdurend smachtend aan, met haar betoverende lachje.
Maar vriendje deed niets.
Vriendje — heel, heel erg verlegen — stelde Het Moment telkens uit. Bevend noch vastberaden. Schoenen vol gezonken moed.
Om de twee minuten verscheen het hoofd van Roelof boven aan de trap. Met een ongeduldig handgebaar maakte hij telkens duidelijk dat ik nú moest toeslaan. Maar de arme Saskia wachtte en wachtte en wachtte, totdat zelfs Roelof alle hoop had opgegeven en resoluut een eind maakte aan ons intieme tête-à-tête. De Haagse Mona Lisa heb ik na die vakantie nooit meer gezien, dus nooit meer gezoend, een gemis dat ik zal meenemen in mijn graf.
Mijn veronderstelling dat de Vreekens op het gebied van de tienerliefde erfelijk belast zijn, wordt gelogenstraft door de jongste generatie. In een cursiefje van maart dit jaar schrijf ik hoe ik stiekem zit te bladeren in de agenda van mijn 14-jarige zoon Chiem, een dameskenner van het kaliber Bram van Splunteren.
‚Mijn belangstelling gaat niet zozeer uit naar ontboezemingen als ‚geschiedenis rep hfds 3′ en ‚Eng 41 t/m 80 en wb 1+2′, maar naar de boodschappen waarmee de bladzijden zijn gelardeerd. Er staan namen onder als Chantal, Lisa, Floortje en Heleen. De dames doen hun ondertekening niet, zoals ze toch bij Nederlands moeten hebben geleerd, vergezeld gaan van een correct ”Met de meeste hoogachting verblijf ik”, ze zetten slechts drie kruisjes: xxx.’
Chiem heeft op zijn prille leeftijd al meer vrouwen verslonden dan z’n vader en z’n grootvader in hun hele leven — let wel, bij elkaar opgeteld.
In de evolutie van de menselijke soort heb ik alle vertrouwen.