Panorama zaandam by Tilemahos Efthimiadis

De zaak van mijn vader

Eerste van de vier bij­dra­gen van mijn hand voor De Zuid­kan­ter. Ze ver­sch­enen in oktober/​november 2001 in de Volk­skrant, als een korte serie columns in de rubriek „Chaos & Liefde”.

Alles veran­dert. Alles bli­jft het​zelfde​.In mijn col­umn in de Volk­skrant schrijf ik zo nu en dan over mijn kinderen. Het is een voor de hand liggend, niet­temin dankbaar onderwerp.Zomaar een citaat, over een nieuw vriendje, Rajiv. ‚Niet alleen dikker en groter’, schreef ik, ‚maar hij zit op school ook een klas hoger. Tegen z’n vriend­jes spreekt hij dan ook met ken­nis van zaken over de meer ern­stige zaken des levens.

Oor­log’, zei hij zondag­mid­dag, toen de jon­gens tij­dens een regen­bui de tijd kort­ten met een spel­letje Pim-​Pam-​Pet, ‚oor­log, dat is iets ver­schrikke­lijks. Ik heb er laatst een film over gezien, nou joh, je wist niet wat je zag. Het ging tussen Amerika en West-​Frankrijk.
Jij bent aan de beurt’, zei Stan, m’n oud­ste. ‚Een boom met een E.’ ‚Een euken­boom’, antwo­ordde Rajiv onmid­del­lijk, ter­wijl hij het gewon­nen kaartje naar zich toe haalde. Een vlot antwo­ord, dat aller bewon­der­ing oogstte.
‚Die Ameriká­nen kon­den wel vechten’, ver­vol­gde hij, ‚maar die West-​Frankrijkers waren waarde­loos. En smérig dat ze waren, smérig. Het regende de hele dag en die West-​Frankrijkers maar kruipen in de mod­der. Wie is er aan de beurt?
Jij Chiem’, zei Stan. ‚Een insect met een N.
Eh, eh…’, zei Chiem, diepe denkrimpels in zijn voorhoofd trekkend: ‚Een nijl­paard.’ Met zijn kleuter­school­er­var­ing had hij wat moeite om mee te komen.
‚Da’s toch geen insekt. Dat is een díer’, zei z’n oud­ere broer minach­t­end. Maar Rajiv zei troos­t­end: ‚Dat is goed hoor, neem het kaartje maar.‚
Tot zover de column.En nu moet ik meteen iets beken­nen.
Het is mijn col­umn niet.
Het stukje stond ook niet in deze krant, maar in dag­blad De Zaan­lan­der, en het werd in 1958 geschreven door mijn vader, Han de Jong. Ook hij was jour­nal­ist. Enige malen per week schreef hij een per­soon­lijke rubriek over alledaagse zaken, licht van toon, met humor geno­teerd. Nu zou zo’n rubriek een col­umn wor­den genoemd, toen heette het een cur­siefje. Vaak had het cur­siefje een actuele aan­lei­d­ing, geregeld ook voerde de auteur zijn drie kinderen op.
Later, veel later, kreeg de zoon van de auteur in de Volk­skrant een per­soon­lijke rubriek, meestal over de actu­aliteit, vaak over alledaagse zaken, licht van toon. Soms voerde ik mijn drie kinderen op.
Dus ik heb gewoon de’ zaak van mijn vader’ overgenomen. Als ie geen jour­nal­ist was geweest maar mark­tkoop­man, zou ik nu op de Rozen­gracht in Zaan­dam hebben ges­taan met knopen en garen. Zelfs de naam bleef het­zelfde. Zijn rubriek heette Zaanse Splin­ters. Kort na zijn dood gaf ik hem een knipoogje toe door die van mij stiekem Splin­ters te noemen.Alles veran­dert, alles bli­jft het­zelfde.
De Zaanse Splin­ters zijn mon­u­men­taal ingemet­seld in zes plak­boeken, begin­nend in 1956, toen het schri­jven met een tomeloze gretigheid begon. In 1962, na de dood van mijn moeder Cor­rie, nam de fre­quen­tie van de stuk­jes snel af; de laat­ste dateert uit 1965.
Als ik in de plak­boeken duik, kom ik er met moeite weer uit tevoorschijn. Ze geven een schit­terend tijds­beeld. Het is volop jaren vijftig in de Zaanstreek. Alles is anders. Iedereen kent zijn plaats in de samen­lev­ing: vrouwen, man­nen, opa’tjes, arbei­ders en nota­be­len. Elk voor­jaar kri­jgt moeder in een mee­warig stukje de grote schoon­maak in de bol. Op zater­dag wor­den mijn oud­ers bij Fie en Jaap uitgen­odigd voor een avondje tele­visie, er wordt bloemkool en aar­dap­pels gegeten met een kuiltje jus en ‚s zomers komen de cur­sief­jes twee weken lang uit Hier­den — volpen­sion in vakantie­verblijf Bos en Lommer.En Ned­er­land is als gestampte muis­jes zo wit. Bij de open­ing van een nieuwe lagere school aan de Wibaut­straat, schri­jft mijn vader in 1959, legt meester Inger­mann uit wie dr. Albert Schweitzer is, naar wie de school is genoemd. ‚De heer Inger­man ver­vol­gde: ”Mijn­heer Schweitzer woont in Afrika en daar wonen alle­maal zwarte mensen.” Mid­den in de stilte die op die woor­den vol­gde, stond een klein jongetje met een lekkere sproetenkop op en zei: ”Mijn vader is altijd wit. Hij werkt in de pud­ding”.‚
Nee, in Ned­er­land beston­den in de jaren vijftig hele­maal geen Rajivs, dat was een stilis­tis­che ingreep van mij. De naam van de dikke jon­gen in het cur­siefje was Ger­rit; zo wor­den jon­gens van­daag de dag niet meer genoemd. Hij woonde vier huizen verderop aan het Skager­rak. ‚Paul’ veran­derde ik in ‚Stan’, West-​Frankrijk heet tegen­wo­ordig Afghanistan en het jongetje van het nijl­paard heette eigen­lijk Rob.
Voor het overige had het in het jaar 2001 geschreven kun­nen zijn.

Joomla tem­plates by a4joomla